Félix Fénéon (1861-1944) leidde drie leven die hij strikt gescheiden hield: overdag verdiende hij de kost als bediende op het ministerie van landsverdediging, 's avonds verkeerde hij als criticus in artistieke kringen, 's nachts schreef hij opruiende stukjes in anarchistische blaadjes. Toen die drie levens met elkaar verstrengeld raakten, liep het fout: de politie vond bij Fénéon in de kast een fles kwikzilver en een doosje met daarin elf bomontstekers. Fénéon de gevangenis in en daarna op zoek naar een andere baan. Die vond hij als journalist, onder meer bij Le Matin, waar hij de rubriek gebroken armen en benen tot kunst verhief. Fénéon maakte poëzie van de dagelijkse berichtjes over ongelukken, zelfmoorden, passionele drama's en verdrinkingen. Gedichten van twee, drie regels die de hele condition humaine omvatten:
In Le Havre wierp de varensgezel Scouarnec zich voor een rijdende locomotief. Men borg zijn ingewanden in een zijden doek.
Zittend in de vensterbank van het open raam, reeg G. Laniel, negen, uit Meaux haar laarsjes dicht. Bijna. Tot zij achterover op de keien smakte.
Mle Marin en M. Rougeon zullen geen nageslacht verwekken nu zij in Clamart door een sneltrein zijn overreden. De huwelijksdatum was al vastgesteld.Een selectie werd gebundeld in Het nieuw in drie regels. Twee jaar geleden moedig door uitgeverij Vrijdag in vertaling uitgebracht, nu in stapeltjes bij De Slegte. Het leven.