De Russische vorst Vladimir de Eerste (958-1015) vond dat zijn land een staatsgodsdienst nodig had. In landen waar ze dat hadden, merkte de vorst op, zorgde dat voor samenhang en -ook nooit weg- voor legitimering van de macht. Een staatsgodsdienst dus. Maar welke dan?
"Vladimir ontbiedt een katholiek, een moslim en een joodse geestelijke aan zijn hof om hem de voordelen van hun respectieve religie uiteen te zetten. In de islam trekt hem de polygamie wel aan, maar de besnijdenis en het verbod op het eten van varkensvlees en vooral op het drinken van alcohol zeggen hem minder. 'De drank is de lust en leven van de Russen', verklaart hij. 'Wij kunnen niet zonder dat plezier'. Aan een God als die van de Joden, die Zijn volk verjaagd en verstrooid heeft, meent Vladimir weinig te zullen hebben. De redenen waarom de katholieken bij hem geen bijval vinden, hebben te maken met hun pleidooi voor langdurig vasten. Vladimir voelt het meest voor de Byzantijnse kerk, maar omdat hij niet over één nacht ijs wil gaan, zendt hij nog tien wijze mannen naar de Wolga-Bulgaarse moslims, de Duitse katholieken en de orthodoxe Grieken om poolshoogte te nemen. In Constantinopel geraken de tien zo onder de indruk van de pracht en praal van de liturgie, dat ze 'niet meer weten of ze zich in de hemel of op aarde bevinden.' De kogel was door de kerk."
Raymond Detrez, Rusland. Een Geschiedenis, Antwerpen, 2008.
(Het prentje: Het doopsel van Vladimir de Eerste, Victor Vasnetsov, 1890.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten