vrijdag 22 mei 2009

Grote ogen


"In het begin van de jaren veertig volgde ik de jazz niet meer zo op de voet. Er gebeurde haast niets meer. Nog altijd was de Swing aan bod met orkesten als die van Harry James, Glenn Miller, Benny Goodman en Tommy Dorsey.

Maar hun muziek kon de jazzliefhebbers niet meer bevredigen. Enkele van mijn vrienden verklaarden zelfs pertinent dat de jazz dood was. 'Het einde was nabij' verzekerden ze me. 'Het is een fijne tijd geweest, maar al met al is de jazz toch niet zo'n belangrijke muziek geweest als wij eerst dachten, vermits hij niet weerstond aan de slijtage'.

Ik kon het niet geloven. Een muziek die op zo'n korte tijd zo'n fantastische uitbreiding had genomen, kwam niet plots tot een einde. Ik vermoedde dat er ergens iets broeide. Het bleek inderdaad zo te zijn. In de orkesten van Cab Calloway en van Jay Mc Shann zaten enkele jongeren die opvielen door hun gedurfd spel. Trompettist Dizzy Gillespie was het 'enfant terrible' bij Cab Calloway.

Op een avond was ik dit orkest gaan beluisteren en het viel me op dat Dizzy enigszins verveeld meewerkte aan de Swing van deze big band.

Na afloop vroeg ik hem of mijn indruk juist was.

'Natuurlijk verveelde ik me', antwoordde hij, 'dat is geen muziek meer, dat is een omnibustrein, je valt er gewoon bij in slaap. Wil je echte muziek horen, dan moet je met me meekomen naar Minton's. Daar zal je grote ogen opzetten'.

Ik ging mee."

Jan Geysen, Jazz. Muziek van onze tijd, De Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1964.

Wat Jan zag en hoorde moet mogelijkerwijs een vroege versie hiervan zijn geweest: Dizzy Gillespie (prentje) en Charlie Parker in 1952 met Hot House (filmpje).

Minton's, voluit Minton's Playhouse, was een club in Harlem. De jongere generatie muzikanten, die de kost verdiende in de grote orkesten, hield er, als hun betaald werk er op zat, geregeld jam sessions. Dat was overigens buiten de muzikantenvakbond gerekend. Die vond dat ongeorganiseerd samenspelen maar niets. Henry Minton, die de club uitbaattte, was echter zelf vakbondsafgevaardigde voor de American Federation of Musicians. En dus lieten ze Minton en wie er kwam met rust.

Dizzy Gillespie en Charlie Parker fungeerden zo'n beetje als de officieuze leiders van het gebeuren. Ze nodigden muzikanten op het podium om mee te spelen. En als ze je, nadat je een solo ten beste had gegeven, vriendelijk toelachten, kon je blijven.

Probeer je dat voor te stellen. Een hele zaal vol grote muzikanten, hopend dat ze op het podium worden gevraagd en, vooral, dat ze er vervolgens geen potje van maken.

En Jan Geysen maakte dat allemaal zomaar mee. Een jongen van bij ons.

Geen opmerkingen: