Gisteren stonden in de krant de laatste PISA-cijfers. Dat zijn de resultaten van een driejaarlijkse OESO-studie over onderwijsrendement. Vierhonderdduizend 15-jarigen uit de hele wereld worden getest op wiskunde, wetenschappen en lezen. Dat levert, uiteraard, mooie cijferreeksen op. En met die cijfers gaan mensen dan aan de slag. En dan valt van alles op.
Eén. Heel pervers is dat de resultaten die je in de kranten voor België vindt, worden opgesplitst in Vlaanderen, de Franstalige en de Duitstalige gemeenschap. In de oorspronkelijke OESO-cijfers is dat, voor zover we konden nagaan, niet zo. De kranten krijgen de cijfers van het Vlaamse Departement Onderwijs. Dat betekent dat er op dat Departement iemand is die de cijfers op deze manier herschikt. Daardoor staat Vlaanderen ineens in de top tien, tussen échte landen als Canada, Estland of Japan. Dat is natuurlijk fundamenteel oneerlijk: als je al die andere landen ook in regio’s opdeelt krijg je wellicht een heel andere rangschikking.
Twee. Sommige politici geloven dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen die cijfers en hun beleid. Als we beter scoren dan de vorige keer, dan is dat uiteraard het gevolg van de briljante hervormingen van de minister. Vallen de cijfers tegen, dan komt dat omdat het nieuwe beleid nog wat tijd nodig heeft om zijn effecten te hebben. Heel interessant is dat de Finnen, die bovenaan de lijst staan, volgens het verslag in De Standaard (5.12.07) zonder schroom toegeven dat ze niet precies weten waaraan ze hun goede score hebben te danken. Dat pleit voor de Finnen en bevestigt, bij uitbreiding, de goede reputatie van hun onderwijs. Wijze mensen.
Drie. Een bepaalde categorie politici gelooft dat goed onderwijs stuurbaar is. Daarom proberen ze alles wat in de school gebeurt meetbaar te maken: leerlingen worden om de haverklap getest, leraars krijgen strikte leerplannen, scholen moeten uitermate gedetailleerde eindtermen halen. En wie tekortschiet krijgt ambtenaren op zijn dak en moet een remediëringsplan opstellen. Weerom kunnen we leren van de Finnen. Die vermoeden dat hun onderwijs wellicht goed functioneert omdat ze, op alle niveaus, goedgekwalificeerde en goedbetaalde mensen kunnen inzetten. Daar sta je dan met al je testen, leerplannen en eindtermen. Goede mensen en die dan behoorlijk betalen: dat is misschien wel het geheim.
De anarchistische antropoloog James C. Scott schreef een boek, Seeing Like a State: How Certain Schemes to Improve the Human Condition Have Failed (Yale U.P., 1999), over politici die alles in cijfers willen uitdrukken. Dat is, zegt Scott, een manier om de samenleving leesbaar en beheersbaar te maken. Maar in de praktijk werkt dat niet. Vooreerst omdat de werkelijkheid weerbarstig is: de meeste dingen laten zich eenvoudigweg niet in cijfers uitdrukken. Ten tweede omdat mensen slim genoeg zijn en na verloop van tijd ook wel weten hoe ze de testen, leerplannen en eindtermen zo naar hun hand kunnen zetten dat het lijkt alsof ze de gewenste scores halen.
Dat was bijvoorbeeld zo in de Sovjet-Unie. De hoogste partijleiding dicteerde per sector welke objectieven moesten worden bereikt. Op het laagste niveau, in de bedrijven, vulden ze in wat ze dachten dat ze in Moskou graag hoorden. Eén niveau hoger werden die cijfers verder aangedikt, om op een goed blaadje te staan bij diegenen die nog een trapje hoger stonden. En die maakten, op hun beurt, de cijfers weer een beetje fraaier. Wanneer uiteindelijk de planners in Moskou de resultaten onder ogen kregen, konden die alleen maar besluiten dat het steeds beter ging met het land. Jammer evenwel dat je daar in de winkels niets van merkte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten