dinsdag 30 december 2008

De schuld van Dickens


Kerstmis behoort wit te zijn, klinkt door de luidsprekers in stations en winkelcentra. Kerstkaarten laten besneeuwde kerstbomen zien, jongens en meisjes die ijspret beleven of die samen een sneeuwman maken. Maar hoe vaak sneeuwde het de laatste honderd jaar eigenlijk op kerstdag? Precies zeven keer, zocht The Times uit.

En voor zover we daar betrouwbare gegevens over hebben: in de negentiende eeuw lag het gemiddelde van witte kerstmissen niet veel hoger. In regel is het op kerstmis koud en nat. Vaak vriest het ook. Maar sneeuwen, dat is vrij uitzonderlijk.

Van waar komt dan dat beeld van een traditionele witte kerst? En nog vreemder, waarom is elk van ons bereid onder eed te zweren dat het vroeger, in de eigen jeugd, wél regelmatig sneeuwde op kerstavond?

Blame Dickens, meent de Times. Ons beeld van kerst wordt in grote mate bepaald door de Dickensiaanse kerstverhalen waarmee we opgroeien. Hopen sneeuw, de warme gloed van kaarsvuur en open haard, kerstzangertjes die door de straten trekken, het Leger Des Heils dat een deuntje speelt, pittoresk maar sympathiek uitziende bedelaars die ons het allerbeste toewensen in ruil voor wat kleingeld, brave kindjes die met hun neus gedrukt staan tegen de etalages van gezellig verlichte bakkerszaken en snoepwinkels. Ha, kerstmis!

Toen Charles Dickens in 1843 A Christmas Carol schreef, de moeder van alle kerstverhalen, was kerst zoals nu: nat, niet echt koud en meestal zonder sneeuw. Maar Dickens herinnerde zich de kerst van zijn jeugdjaren. Dickens groeide op tijdens de jaren 1810, het koudste decennium van de negentiende eeuw en het koudste sinds de jaren 1690. Toen lag er effectief elk jaar op kerstavond sneeuw.

Het was vreselijk koud in Dickens' jonge jaren. Het gevolg wellicht van atmosferische storingen, te wijten aan een vulkaanuitbarsting aan de andere kant van de wereld. In 1815 barstte de Indonesische Tambora-vulkaan uit. Gigantische hoeveelheden rook en puin werden in de atmosfeer geblazen en hielden het zonlicht tegen. Sindsdien staat 1816 bij meteorologen bekend als Het Jaar Zonder Zomer.

Het prentje: vermoedelijk in die dagen geschilderd, Sir Henry Raeburn, The Reverend Robert Walker Skating on Duddington Loch. Vermoedelijk, benadrukken we. Want hoewel het schilderij vandaag een icoon is van de Schotse identiteit -het figuurtje van de schaatsende dominee wordt ondermeer als logo gebruikt door de Schotse National Galleries- hebben kunsthistorici de grootste twijfels bij de datering, het auteurschap en het onderwerp van het schilderij. Mogelijk is het van Franse makelij en mogelijk is zelfs het landschap niet Schots.

Wanneer wordt iets een aloude traditie of bijzonder typisch voor een streek of gemeenschap? Als we met z'n allen vergeten dat het wellicht anders is geweest dan we ons herinneren.

Geen opmerkingen: