woensdag 30 april 2008

Feest van Geen Arbeid


Als je het kapitalisme langs de voordeur verjaagt, sluipt het langs de achterdeur terug binnen. In China hebben ze, meldt de BBC, een illegaal atelier ontdekt waar ze ondermeer Tibetaanse vlaggen maakten. Geen politiek activisme, maar zuivere ondernemerszin. De Chinezen in kwestie zagen een markt en maakten daar dankbaar gebruik van. De klanten, zo blijkt, zijn Tibetanen in ballingschap. Die bestellen goedkope vlaggen in China om daarmee, in het buitenland, tegen de Chinese onderdrukking van Tibet te protesteren.

Om één of andere reden besluiten we daaruit: het socialisme is nog niet direct voor onmiddellijk.

Even dit nog: proletariërs aller landen, doe zoals wij en neem het er de volgende dagen van. We zijn een poosje weg. Er wordt dus tijdelijk niet geblogd. Wij vieren dit jaar het Feest van de Arbeid door heel nadrukkelijk niets te doen. Spannend!

dinsdag 29 april 2008

Zuiniger op de geschiedenis


Mensen zijn vooral geneigd de lof van de geschiedenis te zingen als ze het gevoel hebben dat die geschiedenis bevestigt wat ze zelf ook vinden.

Zelf opperden we wel eens, in gezelschappen waar men onze nieuwe islamitische medeburgers met een scheef oog bekeek, dat Europa ook heel wat aan de islam had te danken. Onze kennis van Aristoteles bijvoorbeeld.

Dan legden we uit dat toen wij hier, in de Duisterste Middeleeuwen, overgeleverd aan ongeletterdheid en dolende roofridders, een uitermate droef en armoedig bestaan leidden, er in het Moorse Spanje een superieure beschaving bestond. Daar heerste tolerantie, daar werden de geschriften uit de Klassieke Oudheid bewaard en bestudeerd. Dankzij die islamitische geleerden hebben we vandaag wiskunde, geneeskunde, astronomie en filosofie. Wie beweert dat de islam in essentie en onvermijdelijk intolerant is en fundamentalistisch, zou zich beter verdiepen in hoe het er tussen de 9de en de 13de eeuw aan toeging, besloten we streng ons betoog. Daar hadden ze meestal niet van terug.

Dat verhaal, dat we met zoveel smaak vertelden, is evenwel, als we mogen voortgaan op een nieuw boek van de Franse historicus Sylvain Gouguenheim (Aristote au Mont Saint-Michel, Editions du Seuil, Parijs, 2008), grotendeels onwaar.

De Arabieren gingen uitermate selectief om met wat ze van de Griekse auteurs bewaarden en gebruikten. De vertalingen van de klassieke teksten waren veeleer het werk van Arameeërs en van Arabische christenen. Vijftig jaar voor er Arabische versies werden gemaakt van Aristoteles, waren ze in het Franse klooster van Mont Saint-Michel al begonnen met die vertaalarbeid.

De vandaag dominante lezing van de geschiedenis -de islam als behoeder van de klassieke erfenis- kwam, aldus Gougenheim, in een politiek uiterst suspecte context tot stand en diende ook nadrukkelijk een politiek doel. Het waren vooral Duitse arabisten en historici die in de jaren 1930 de islam begonnen te beschrijven als tolerant en hoeder van de Griekse beschaving. Die Duitse geleerden toonden wat graag aan dat de wortels van onze cultuur helemaal niet joods waren en dat het Westen veel aan de islam had te danken. Dat leverde in een door Fransen en Britten gekoloniseerd Midden-Oosten trouwens heel wat lokale bondgenoten op.

Wat moet je als leek nu van die nieuwe interpretatie van de geschiedenis denken? Kan je op één of andere manier zelf een oordeel vellen in deze kwestie? Uiteraard niet. Kan je voortgaan op wat de experten zeggen? Blijkbaar ook al niet. Wat nu?

Uiteraard maakt wat er tussen de 9de en de 13de eeuw gebeurde geen verschil uit voor het leven van vandaag. Of we onze kennis van Aristoteles nu te danken hebben aan Franse kloosterlingen, islamitische geleerden of marsmannetjes doet er strikt genomen niet toe. Wie zijn gehoor er van wil overtuigen dat het geen schrik moet hebben van zijn islamitische buren, kan dat ook zonder historische vergelijkingen.

Misschien moeten we in het dagelijkse leven maar wat zuiniger worden op de geschiedenis. Maar zo eenvoudig ligt het natuurlijk niet.

(Wie er meer over wil weten: in de International Herald Tribune staat een stuk van John Vinocur over het boek en de polemiek. Op het prentje: Aristoteles voor de buste van Homerus, Rembrandt, Metropolitan Museum of Art, New York.)

maandag 28 april 2008

Goedheid jegens de dieren


Dit is Little Bit. Het arme diertje werd door een wagen gegrepen, als gevolg waarvan zijn schild verbrijzeld werd en de achterpootjes niet meer meekonden. Een vriendelijke meneer heeft met velcro en soldeerbouten Little Bit weer op gang geholpen. Het loopt, vergeef ons de flauwe woordspeling, sindsdien opnieuw op wieltjes voor deze schildpad.

Is dierenliefde links of rechts? Het vreemde is dat progressieve mensen in woorden vaak nogal geringschattend spreken over dit soort initiatieven -er is immers zoveel erger mensenleed in de wereld- maar in daden steeds weer het voortouw nemen om dierenleed uit te bannen. De Partij voor de Dieren houdt op haar website het stemgedrag inzake diervriendelijke initiatieven van de Nederlandse partijen bij. Uit de statistieken blijkt een nagenoeg perfecte correlatie tussen dierenliefde en politieke overtuiging: hoe linkser, hoe meer geneigd koe, ooievaar en platvis aan de borst te drukken.

Is daar ook een verklaring voor? We kunnen er een paar bedenken, maar geen ervan overtuigt helemaal. Zijn linkse mensen in het algemeen wat gevoeliger en sentimenteler? Hebben linkse mensen een meer romantische visie op het dier, misschien omdat ze er beroepshalve en in hun dagelijkse leven minder mee te maken hebben? Zijn linkse mensen sowieso meer geporteerd om zich het lot van de zwaksten aan te trekken?

Misschien is het allemaal ook wel een typisch Noord-Europese kwestie. In Frankrijk staat dierenliefde een beetje in een rechts daglicht, zeker nadat Brigitte Bardot -de patrones van zieke en verlaten viervoeters- zich tot de partij van Jean Marie Le Pen bekende. En ook onze Franstalige landgenoten denken bijvoorbeeld helemaal anders over dierenkwesties. Even surfen op de site van De Standaard levert dit opmerkelijke bericht op, over de gebroeders Happart, allebei nochtans PS-mandatarissen:

Dat José en Jean-Marie Happart mannen met een jagershart zijn, was al veel langer bekend. Maar de jagers zijn zelf opgejaagd wild geworden. De Happarts hebben het serieus aan de stok gehad met een hyperjaloerse echtgenoot. De man ging wel eens jagen met de Happarts en begon senator Jean-Marie ervan te verdenken te rotzooien met zijn (volgens de vakpers) bloedmooie vrouw. Dat de gebroeders, en vooral dan Jean-Marie, luidkeels na de jachtpartij hadden verkondigd "dat ze zijn vrouw wel zagen zitten", deed de onderlinge verstandhouding hoe dan ook geen goed. De echtgenoot dreigde José en Jean-Marie "op een van de volgende jachtpartijen te verwarren met een stuk wild, als de avances niet ophielden". Zijn vrouw verkocht hij een paar rake tikken. (De Standaard, 15.01.05).

Je hoort ons niet zeggen: toch wel een beetje een ander land. Maar je kunt je anderzijds toch ook weer niet zoveel Vlaamse socialisten voor de geest halen die in het weekeinde enthousiast houtsnip en fazant naar de eeuwige jachtvelden schieten. Hoe komt dat?

zondag 27 april 2008

Wat is kunst?


Zestig procent van alle schilderijen ter wereld komt uit één Chinees dorp. In Dafen, zo heet het dorp, zijn ze gespecialiseerd in het naschilderen van meesterwerken uit de geschiedenis van de westerse schilderkunst. De ene maakt Mona Lisa's, de andere doet Van Gogh, nog een andere Franse Impressionisten of Picasso.

Even een gedachtenexperiment. Stel je mag kiezen: een mooi ingelijste poster van je favoriete klassieke schilderij of zo'n perfect nageschilderde Chinese kopie? Gewoon eerlijk zijn en je buikgevoel volgen: je kiest voor de poster. Waarom?

Twee pogingen ter verklaring: één keer kunsttheoretisch, één keer sociologisch.

Eén, originele kunstwerken hebben iets als een aura rond zich: je voelt de kunstenaar, of beter, je kunt je voorstellen dat je via het doek in contact komt met de kunstenaar. Met een geschilderde kopie lukt dat niet: je komt in gedachten bij zo'n Chinese ambachtsman terecht. Die ambachtsman staat tussen jou en het schilderij en belet je iets van het aura te voelen. Dan liever zo'n poster: die straalt niets uit en is neutraal.

Twee, geschilderde kopieën van schilderijen doen je onwillekeurig denken aan mensen die geld hebben, maar geen smaak. Geschilderde kopieën is iets voor domme burgers die niets van Kunst begrijpen. Geschilderde kopieën: dat doet Ons Soort Mensen niet. Hoogstens bij wijze van Ironisch Statement. Zoals je, als je er zeker van bent dat de anderen begrijpen dat het Een Grap is, ook een schilderij van Het Wenend Zigeunermeisje of een koekoeksklok in je designliving kan hangen.

Wat zal het zijn?

Als deel van een kunstzinnig project hebben ze de schilders van Dafen gevraagd om, in de stijl waarin ze zich hebben gespecialiseerd, een zelfportret te maken. Op de foto bovenaan zie je Xiao Keman, die voor de kost Mona Lisa's maakt, die zichzelf in die stijl heeft geportretteerd. Als je hier klinkt zie je nog een reeks andere zelfportretten.

En nu terug naar ons gedachtenexperiment: zijn deze zelfportretten wél kunst? Niet zeuren over het feit dat het geen originele composities zijn. Massa's beroemde schilderwerken zijn geschilderd hetzij in de stijl van een voorganger, hetzij in een historische stijl die op dat moment opnieuw in de mode was. Orginaliteit is dus geen goed criterium.

Denk daar maar eens over na.

zaterdag 26 april 2008

Uit de kast


Het moet er uit, we kunnen het niet langer verzwijgen. Het kost ons ongetwijfeld goede vrienden en kennissen. Our name will be mud in certain circles, maar we kunnen niet langer in leugens leven.

Eigenlijk zijn we conservatief.

Eigenlijk wisten we dat altijd al van onszelf, maar we hebben het steeds proberen te ontkennen. Dat doen we voortaan niet meer. Héhé, dat lucht op. Eindelijk uit de kast.

Conservatieven heb je, net als progressieven, in soorten. Zelf behoren we tot de sceptische variant. Sceptische conservatieven geloven in niet veel. Eigenlijk in niets. Alleen in wat er al een tijdje is. Daarvan weet je tenminste wat je er aan hebt en wat soort problemen je er kan van verwachten. Van nieuwe dingen weet je dat niet en daar zijn we dus bang van en tegen.

Sceptische conservatieven beginnen nooit een partij, noch vind je ze op manifestaties of betogingen. Veel last heb je er dan ook niet van. Sceptische conservatieven staan aan de kant en mopperen een beetje. Zo zijn we.

Je hebt ook absolute waarden-conservatieven. Ons soort conservatieven vindt dat maar een ruw en primitief volkje. Dat denkt dat het de waarheid in pacht heeft. Dat denkt dat er Aloude Regels bestaan die, als je ze volgt, Welzijn, Geluk en Andere Mooie Dingen garanderen. Ons soort conservatieven gelooft daar niet zoveel van. Vroeger was het noch beter, noch noodzakelijk slechter. Het leven is een rommeltje, is ons motto. En als je dingen probeert te veranderen krijg je geheid nog meer gedonder.

Ook typisch voor ons soort conservatieven is dat we niet van consistentie houden. Als nieuwe dingen, die we in aanvang verfoeien, een tijdje ingang hebben gevonden en als het ware getemd zijn, dan zijn we er helemaal voor. Dan zeuren we en treuren we wanneer iemand ze wil veranderen.

Nee hoor, je lacht wat af met ons. Het zonnetje in huis!

(Op de prent: de honorary chairman van onze club, David Hume)

vrijdag 25 april 2008

Water in je kelder


In de Nederlandse kranten ging het de voorbije week over rokjesdag. Vroeger was het, wanneer de lente in zicht kwam, zaak om als eerste melding te maken van een kievitsei of een meikever. Vandaag putten kranten zich uit om als eerste dames te spotten die in rok en met blote benen door de stad wandelen. Dan is het rokjesdag en is de winter officieel voorbij.

Wie wel eens met Jonge Mensen te maken krijgt zal ook al wel hebben geconstateerd dat niet alleen meisjes bij het eerste mooie weer de benen tonen. In groeiende mate halen jongens, van zodra er zon in de lucht zit, hun korte broek uit de kast. Hippe jongens dragen een enigszins uitdijende lange short, bij voorkeur in kakitinten en bestikt met meer zakken dan je er gadgets in kwijt kan.

Opmerkelijk is dat jongens ook spontaan de enkels tonen. Onder zo'n short horen uiteraard geen kousen. Dus dragen ze van die verborgen sokjes waarvan het randje nog net boven een sportschoen uitpiept. Als jongens de kans krijgen dragen ze nog het liefst slippers of, vergeef ons de uitdrukking, badsloefen.

Mannenenkels! Al een tijdje hield ons de vraag bezig waarom islamitische jonge mannen, als ze De Heer omarmen, niet alleen hun baard laten staan, maar ook altijd broeken dragen die nadrukkelijk te kort zijn. Dat soort broeken werd vroeger alleen gedragen door oude of enigszins zonderlinge exemplaren van de mannelijke kunne. Water in je kelder, werd je geacht gevat op te merken als je zo'n figuur tegenkwam.

Sinds vandaag hebben de religieuze herkomst van baarddragen en enkeltonen voor ons geen geheimen meer. In De Volkskrant legt een voor de rest nogal boze imam uit waarom dat moet. Weliswaar niet in De Koran, maar in de Gezaghebbende Overleveringen lezen we: Knipt de snorren bij en laat de baarden met rust! En ook nog: Het gedeelte onder de enkels dat bedekt wordt door het gewaad zal op de Dag der Opstanding bestraft worden met het Vuur.

Maar daardoor wordt de verwarring alleen maar groter. De ene keer wil De Heer dat je allerlei lichaamsdelen bedekt, de andere keer moet je ze tonen. Wat mag de Bedoeling dan wel zijn van De Schepper? En terugkomend op onze de blote enkels tonende hippe jonge mannen: vindt de heer dat nu bijzonder Gepast of net Onwelvoeglijk? Zijn mannen die ultrakorte sokjes dragen vanuit religieus oogpunt Goed Bezig of wacht hen daarentegen onverbiddelijk Het Vuur? Dat vergaten ze in de krant die imam te vragen.

(Op de foto: model Mark toont in twee betekenissen wat het betekent water in je kelder te hebben. Bedankt Mark! Ga nu maar weer lekker dweilen.)

donderdag 24 april 2008

CrackBerries


De socioloog James Katz, verbonden aan de Amerikaanse Rutgers Universiteit, bestudeert de invloed van mobiele communicatietechnologie op ons leven. Die invloed, beweert Katz, is veel fundamenteler dan we denken. Het gaat er niet zo zeer om dat we altijd en overal bereikbaar zijn. Het gaat dan vooral om de effecten daarvan op ons zelfbeeld.

Een paar generaties terug, merkt Katz op, bestond er een duidelijke grens tussen werk en niet-werk. Als je de fabriek verliet hield werken op. Hoe zeer je job je eventueel ook bezighield: veel meer dan thuis wat nadenken over het werk kon je niet. Je had niet in je schuurtje een machine staan zoals op de fabriek, waarop je in je eigen tijd alvast wat voorsprong opbouwde op de collega's.

Naarmate we in een diensteneconomie terecht kwamen begonnen werk en niet-werk meer door elkaar te lopen. Je kon allerlei papieren meebrengen van het werk die je thuis kon doornemen, invullen of in allerlei mappen klasseren. Daar hield het mee op. Er was geen manier om bijvoorbeeld dat werk ogenblik weer voor te leggen aan de collega's of om toegang te krijgen tot noodzakelijke databestanden op het werk.

Vandaag bestaat er geen grens meer. Je kunt, met behulp van de nieuwe mobiele communicatietechnologie, overal en altijd werken. Fijn toch? Lekker mailen met je collega's vanop het strand, leuk thuis blijven en tussendoor een spreadsheet maken, prettig rapporten doormailen vanop cafe? Het is ingewikkelder dan dat, beweert Katz.

Nu er geen fysieke grenzen meer bestaan aan het werk, houdt het werk ook nooit meer op. Je kunt in principe altijd en overal werken. En daardoor kijken we ook anders aan tegen het werk. We meten werk steeds meer in absolute termen: wat kan er allemaal worden gedaan. Niet meer in relatieve termen: wat kan je doen in acht uur, in vijf dagen, in een werkweek.

Dat meten in absolute termen kan alleen maar tot teleurstellingen leiden. Wie heel erg met zijn/haar werk bezig is, ziet voortaan alleen maar wat er nog kan gedaan worden om de opdracht waarmee je bezig bent nog beter te maken. En dat is altijd veel meer dan menselijk mogelijk.

People judge what they should achieve by what they could achieve, zegt Katz. People thus feel inadequate compared with the enormous opportunity they have.

En daar kunnen we maar in beperkte mate Slechte Bazen voor verantwoordelijk houden. Het is iets dat we onszelf en elkaar aandoen. Gedreven professionals leggen vanzelfsprekend voor zichzelf de lat steeds hoger. Automatisch moeten anderen dan mee. En zo jagen we elkaar voortdurend op. En vermits er geen grenzen lijken te bestaan aan wat allemaal mogelijk is, gaan we door en door en door. Tot we botsen op de ultieme fysieke of psychische grens.

Een andere Amerikaanse wetenschapper, Sherry Turkle van MIT, bestudeert de psychologische gevolgen van al dat mobiele gecommuniceer. Ze krijgt steeds meer CrackBerries over de vloer. Ongetwijfeld brave mensen die echter helemaal dolgedraaid worden door hun gsm's, laptops en BlackBerries. They are watching their lives on that little screen and can't keep up with it, leaving them permanently anxious.

CrackBerries moeten afkicken en mogen bijvoorbeeld thuis hun inkomende electronische post niet bekijken. Hier en daar, vertelt Turkle, hoor je verhalen van mannen die hun Blackberry stiekem naar het toilet meesmokkelen om, zonder dat vrouw en kindjes het weten, alsnog snel even hun mail te checken. Junkies!

(Al deze wetenswaardigheden haalden we uit het speciale katern over mobiele technologie in The Economist van 12 april 2008. Het prentje van de enige echte blackberries haalden we hier.)

woensdag 23 april 2008

Tweede etappe: Charleroi


Onze Ronde van Wallonië trekt zich op gang. Vandaag de tweede etappe: Charleroi. Het is, laten we eerlijk zijn, niet zo makkelijk om van Charleroi te houden. Charleroi heeft geen bezienswaardigheden. Charleroi heeft geen centrum. Charleroi is een arme stad. Je gaat niet naar Charleroi als je er niet moet zijn. Behalve wij dan.

Conform ons reglement bezochten we twee plekken in/om de stad. We begonnen deze etappe in de deelgemeente Marchienne-au-Pont. Als introductie tot de stad kan dat tellen. Eens je met de trein Brussel voorbij bent wordt je aanvankelijk licht euforisch. Het landschap tussen Eigenbrakel, Nijvel en Luttre is onbelgisch lieflijk. Zacht glooiend, groen, veel open ruimte, karaktervolle rustieke woningen: je vraagt je af waarom niet meer mensen daar willen wonen. En dan wordt je brutaal met de realiteit geconfronteerd. Even voor Marchienne-au-Pont rijd je door een autokerhof waar ze de wagens gewoon op een hoop storten: vier, vijf bergen autowrakken, telkens de hoogte van een middelgroot appartementsgebouw. Welkom in Charleroi.

Marchienne-au-Pont leefde ooit van de mijn. Nu is het niet veel meer dan overleven. We bezochten de oude site van Monceau-sur-Sambre, nu herdoopt tot Monceau-Fontaines. In 1972 sloot de mijn en begon het verval. In 1993 werd het oude mijnterrein, inmiddels grotendeels een ruïne, met steun van het Waalse Gewest in gebruik genomen door een reeks organisaties uit de sector van de sociale economie. Op de site vind je nu bedrijfjes waar laaggeschoolden of langdurig werklozen een aangepaste job kunnen leren en werkervaring opdoen. Erg nobel allemaal.


Je kunt je natuurlijk, zoals bij veel van deze initiatieven, vragen stellen over nut en effectiviteit. De renovatie van de site kostte tot hiertoe vier miljoen euro. Staat die som in verhouding tot de uiterst beperkte groep mensen die je met dit soort projecten bereikt? Onze medereiziger km, die meer dan wij het hart op de goede plaats draagt, wees terecht op de hefboomfunctie van dergelijke initiatieven. Je geeft een nieuwe bestemming aan een terrein waarin de privé-sector duidelijk niet geïnteresseerd is, maar waarvan het gebruik wel bepalend is voor de kwaliteit van het leven in de buurt. Leven naast een ruïne of leven naast een opgefrist bedrijventerrein maakt een bijzonder groot verschil. Daar hadden we niet zoveel tegen in te brengen.

Wat kan je nog zeggen over Marchienne au-Pont? Dat, eens je wegwandelt van de uitermate desolate stationsbuurt, het een stuk prettiger toeven wordt. Recent opgefriste straten met oude, maar redelijk goed onderhouden arbeidershuizen. Buurten ook waar nog samengeleefd wordt: op straat spreken mensen elkaar aan met de voornaam en wordt er uitgebreid naar wel en wee geïnformeerd. Je kunt je zeer goed voorstellen dat mensen best graag in Marchienne-au-Pont wonen.


Kan je hetzelfde zeggen van Charleroi-stad? Tja. Laten we met de positieve dingen beginnen: er staat nogal wat op stapel. Her en der worden nieuwe gebouwen opgetrokken, het stationsgebouw Charleroi-Sud is mooi gerenoveerd, de kaaien langs de Samber liggen er netjes bij.


Voor de rest valt vooral op dat Charleroi grotendeels negentiende eeuws is en vorm kreeg dankzij de industriële revolutie. Waar je ook staat in de stad zie je de sporen van verloren industriële grootsheid. Overal zie je fabrieksschouwen. Ooit moet er hard en nijver gewerkt zijn in Charleroi. Maar het aldus verdiende geld is duidelijk niet in en aan de stad uitgegeven. Het soort bouwwerken en monumenten waar ze in de negentiende eeuw dol op waren -protserige burgershuizen, overdadig versierde publieke gebouwen, rijkelijk geornamenteerde bruggen en fonteinen, parken en pleinen- ontbreekt hier nagenoeg volledig. Charleroi heeft een mooi stadspark, maar dan heb je het wel gehad.

Charleroi is duidelijk geen stad van burgers. Dat merk je aan het soort winkels, aan de kledij van de mensen, aan de cafés en restaurants. Charleroi is een volkse stad. Vermoedelijk warm en conviviaal als je erbij hoort, weinig uitnodigend als je van buiten komt.

Een hoogtepunt was het bezoek aan het Stade Pays de Charleroi: het voetbalstadion van Sporting Charleroi, middenin de stad, schots en scheef gebouwd, aanleunend tegen de huizen en appartementsgebouwen. Op een bepaalde manier een metafoor voor Charleroi: het is allemaal erg volks begonnen, vervolgens barstte het een beetje uit zijn voegen, daarna werd het veel minder en was er geen geld meer voor onderhoud en vernieuwing. Uiteindelijk bood de overheid soelaas: met publiek geld werden er met het oog op Euro 2000 -het gezamenlijk door België en Nederland georganiseerde EK voetbal- nieuwe tribunes neergepoot op de oude site. Maar toen bleken die tribunes a) te steil gebouwd en dus onbruikbaar en b) nutteloos, want zoveel volk komt er nu ook weer niet kijken naar de Zebra's.


We wensen de Karolingers het allerbeste en we hopen dat het allemaal weer goed komt. Maar voorlopig zijn er, vrezen we, niet zoveel redenen om naar Charleroi te gaan als je er niet moet zijn.

(De afbeeldingen haalden we hier, hier, hier en hier.)

dinsdag 22 april 2008

Echte vrienden


Als je wint heb je vrienden. Rijen dik, echte vrienden. Vandaag wil iedereen bij Standard horen. De Beroemde Walen (én Vlamingen) verdringen elkaar om samen met de voetballers op de foto te mogen: iedereen blijkt al zijn hele leven Standardsupporter. Ere wie ere toekomt: Michel Daerden is duidelijk al langer kind aan huis in Sclessin (filmpje!).

Het internet zit bijna vol: elke minuut wordt er acht uur beeldmateriaal op het web gezet, lazen we in de krant. Maar nóg een mooi filmpje van Daerden kan er altijd bij. Altijd al de meest, eh, vrolijke der ministers, kan Daerden, na het behalen van de titel, nu duidelijk zijn lol helemaal niet meer op: tout le monde aime papa.

Minder vrolijk waren de taferelen op het veld van Maccabi. Nu ook verloren van Merksem: voorlaatste in het klassement en volgend jaar nog een reeks lager. Echt veel lager kan niet meer.

(Op de foto: de Gainsbourg van de vaderlandse politiek)

maandag 21 april 2008

Er gebeurt nooit iets in Nebraska


Een uitermate verhelderende oefening. Neem de krant en turf per artikel over welk land het gaat. Vervolgens tel je voor elk land hoeveel streepjes je hebt gezet. En dan concludeer je onvermijdelijk: er bestaan blijkbaar landen waar vrijwel nooit iets gebeurt. In Peru, Kazakhstan of Niger is het altijd zondagnamiddag, halverwege augustus. Absoluut dood seizoen. Niemand op straat. Niets te doen.

Hoe wordt nieuws nieuws? Als het in de krant komt of op TV. En hoe geraakt nieuws in de krant of op TV? Als het opgepikt wordt door een persbureau. En waarin is een persbureau geïnteresseerd? In wat ze denkt dat ze aan kranten en televisiezenders kan slijten. Als je het niet aan de straatstenen kwijt kan is het geen nieuws.

Daarom lees je vrijwel nooit over Peru, Kazakhstan of Niger. Natuurlijk gebeurt daar ook de hele tijd van alles. Maar behalve wanneer er een ramp plaatsvindt of een uitermate smeuïg schandaal konden Peru, Kazakhstan of Niger net zo goed ook niet bestaan.

Interessant is dat je net hetzelfde fenomeen ook hebt binnen een land. Het prentje hierboven, met dank aan de geweldige site Strange Maps, komt uit een artikel in Science News. Het geeft aan waar de binnenlandse berichten die je in de VS in de krant leest, vandaan komen. In functie van het aantal berichten zijn staten op de kaart groter of kleiner afgebeeld. Washington DC is gigantisch, New York en Californië zijn ook buitenproportioneel. Texas is behoorlijk op dieet gezet. De twee Dakotas, Kansas, Montana, Wyoming en Idaho zijn haast verdwenen.

En in Nebraska, moeten we besluiten, gebeurt nooit iets. Gelukkige mensen.

zondag 20 april 2008

Fel overroepen, dat internet


Sommige mensen kunnen zich achteraf wel voor hun hoofd slaan. De man bij IBM die dacht dat er geen markt was voor personal computers. De man die de kans kreeg de Beatles bij zijn platenfirma te tekenen, maar uiteindelijk geen brood zag in dat zootje ongeregeld uit Liverpool. De man bij PSV die de jonge Zidane een contract had kunnen geven, maar besloot dat het wel niets ging worden met die schriele fransoos.

En dan is er Clifford Stroll, de man die er van overtuigd was dat het allemaal fel overroepen was, dat internet. En die daarover in 1995 ook een stuk maakte voor Newsweek. En het mooie is: dankzij dat internet kunnen we vandaag allemaal lekker meelezen waarom het niets zal worden met het wereldwijde web. Hier vind je de volledige tekst, hieronder een interessante passage over online shoppen:

We're promised instant catalog shopping--just point and click for great deals. We'll order airline tickets over the network, make restaurant reservations and negotiate sales contracts. Stores will become obselete. So how come my local mall does more business in an afternoon than the entire Internet handles in a month? Even if there were a trustworthy way to send money over the Internet--which there isn't--the network is missing a most essential ingredient of capitalism: salespeople.

(Op de foto: het hart van het internet. Een goed bewaard geheim: diep in de bossen van Connecticut staat, in een ogenschijnlijk verlaten schuur, dit apparaat. Het hele wereldwijde web wordt van hieruit bestuurd. Drie keer per dag controleert Willie Brookmeyer of alles nog werkt. Als het de vorige avond erg gezellig was op café durft Willie wel eens wat slordig worden. Meestal zijn de gevolgen niet zo erg. Wel jammer van die recente beurscrash. Willie heeft zijn bazen moeten beloven niet meer met zijn dronken kop aan de knopjes te zitten. Een hele geruststelling dat te weten als je de volgende keer via internet je rekeningen betaalt.)

zaterdag 19 april 2008

Cultuurrelativisme voor beginners


Goed menende, de wereld-willen-verbeterende, andere-culturen-veel-sympathie-toedragende mensen laten zich wel eens beetnemen.

Ze menen bijvoorbeeld heel erg breeddenkend te zijn wanneer ze zich onthouden van kritiek op praktijken in verre landen die hen persoonlijk tegen de borst stuiten. Dan denken ze: toch maar mooi hoe ik mijn vooroordelen overboord zet en me er van bewust ben dat wat ik vind, ook maar het product is van mijn cultuur. En, opperen ze nog: hebben wij sowieso wel recht van spreken, gegeven al die vreselijke dingen die we in die verre landen in het verleden hebben aangericht?

Wie dat soort breeddenkendheid altijd geweldig kan waarderen, zijn de potentaten en machtswellustelingen in die verre landen. De president van Zimbabwe, Robert Mugabe, bijvoorbeeld, doet elke kritiek op zijn regime af met het verwijt dat hij geen lessen heeft te krijgen van de vroegere koloniale meesters. En de autoritaire heersers in China zijn er altijd als de kippen bij om te zeggen dat mensenrechten een typisch westerse uitvinding zijn. Dat soort mensen is heel erg gebaat bij cultuurrelativisme.

Gek eigenlijk dat je nooit vervolgde mensen in verre landen hoort zeggen: mensen uit het westen, onthou u van commentaar. Als wij hier gemarteld worden en als wij hier geen rechten hebben, dan is dat gewoon iets van onze cultuur. En, overigens, zeg maar niets over het feit dat wij monddood worden gemaakt, want honderd jaar geleden was het bij u evenmin fraai.

Laten we wel wezen: niemand houdt ervan vervolgd te worden omwille van zijn overtuigingen, niemand vindt het een te waarderen culturele praktijk om gemarteld te worden voor zijn geloof. Iedereen verkiest een situatie waarbij de machthebbers geacht worden rekening te houden met wat de mensen willen. Sommige dingen zijn gewoon universeel.

(Het prentje: Peter Paul Rubens, Studies van een Negerhoofd, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Brussel.)

vrijdag 18 april 2008

Onze vrienden de hersenen


Onze vrienden de hersenen laten zich gewillig in de luren leggen, ontdekten wetenschappers van de Stanford Universiteit. Volgens het maandblad Quest nodigden de wetenschappers twintig proefpersonen uit om wijn te proeven. Die vertelden ze dat ze zo meteen vijf verschillende soorten wijn konden nuttigen, die in prijs varieerden tussen 5 en 90 dollar per fles. Dat was niet helemaal de waarheid: in werkelijkheid kregen de proefdrinkers in prijs en kwaliteit vergelijkbare soorten aangeboden.

Terwijl de proefpersonen aan de rol gingen, keken de onderzoekers mee in hun hersenen met behulp van een fMRI-scanner. En wat leerde al dat gevors? Het deel in de hersenen dat plezier ervaart, bleek bij ‘dure’ wijn actiever dan bij ‘goedkope’. De hersenen van de proefpersonen ervaarden meer plezier aan wat ze dachten dat de duurdere wijnsoorten waren.

En dat brengt ons onwillekeurig bij een ander buitengewoon interessant nieuwsbericht. Radio Klara lanceerde gisteren zijn nieuwe website. En om dat een beetje feestelijk te maken vroegen ze de in kringen die het kunnen weten wereldberoemde kunstenaar Luc Tuymans om een tijdelijke muurschildering te maken, ergens in een anonieme straat, hartje Antwerpen. Een verborgen camera filmde de voorbijgangers. Van de bijna drieduizend passanten had maar vier procent oog voor de muurschildering.

Die van Stanford zouden opmerken: als je mensen op voorhand had verteld dat er ergens in de buurt een Belangrijk Kunstwerk hing, hadden ze het vermoedelijk allemaal wel opgemerkt. Onze vrienden de hersenen hadden daar wel voor gezorgd: opletten lichaam, zo meteen Kunst! Daar gaan we lekker naar kijken en genieten!

Het risico was dan wel geweest dat mensen, door hun hersenen daarop geattendeerd, overal kunst hadden gezien. Net zoals je in een museum van moderne kunst altijd wel iemand vindt die bewonderend een door de werkmannen achtergelaten hoopje stenen staat te bekijken. Dat koloriet, dat lijnenspel! Als onze hersenen kunst willen zien, dan zien ze kunst. Ook als die er niet is.

Hersenen: best nuttige organen hoor, daar niet van, maar af en toe moet je ze toch duidelijk maken wie de baas is in huis.

(Het prentje komt van Belga en haalden we hier. De muurschildering van Tuymans is nog tot 25 april te zien in de Beddenstraat in Antwerpen. Daarna wordt ze vernietigd.)

donderdag 17 april 2008

Hekserij


Moderne mensen denken heel wat van zichzelf. Ze denken dat ze de architecten zijn van hun eigen leven. Ze denken dat ze soevereine beslissers zijn, die rationeel voor zichzelf bepalen welke weg ze willen bewandelen. Ze denken dat ze baas zijn over hun lagere driften. Dat ze geen willoos slachtoffer zijn van de omstandigheden, geen speelbal van de elementen. Dat ze zich het hoofd niet laten op hol brengen door wensdromen of collectieve hysterie.

Dat valt vaak nogal tegen.

Een econome, Emily Oster, schreef een artikel waarin ze aantoont dat de laat-middeleeuwse heksenvervolgingen perfect voorspelbaar zijn. Als je weet welk weer het dat jaar was, kan je uitrekenen hoeveel heksen er op de brandstapel zullen worden gegooid. En vermoedelijk dachten al die heksenvervolgers dat ze na weloverwogen afwegen de wil van god volgden. Eigenlijk werden ze gedreven door het klimaat. Als de winters streng waren en de oogsten tegenvielen werd er haast automatisch een zondebok gezocht: heksenvervolging.

Ok, maar dat waren middeleeuwers. Nu ligt dat toch anders? Een andere econoom, Edward Miguel, heeft uitgezocht dat je vandaag in Tanzania precies dezelfde wetmatigheid vindt. Op basis van de gegevens over regenval en droogte kan je voorspellen hoeveel oudere dames zullen worden beschuldigd van hekserij. Schaarste vraagt om een zondebok.

Maar dat zijn mensen in arme landen, kan je nog tegenwerpen. We willen graag hopen dat het hier anders is. Maar ook dat zou wel eens kunnen tegenvallen. Even afwachten tot de gevolgen van de klimaatontregeling zich ook in onze gewesten laten voelen. Eens kijken hoe lang het duurt voor we met z'n allen vrolijk meelopen om heksen te verbranden.

Mensen denken dat ze boven dat soort dingen staan. Soms. Soms ook niet. Schaarste doet vreemde dingen met een mens.

(Deze kwesties zijn aan de orde in een interessant stuk in The New York Times, eerder deze week.)

woensdag 16 april 2008

Hogere Intelligenties Met Een Bedoeling


In The Guardian werpt iemand de interessante vraag op: waarom zie je nooit science fiction in het theater. Inderdaad: dat gebeurt nooit. Hoe komt dat?

Ongeveer elk ander literair genre leent zich er in principe toe om ook op de planken te worden uitgebeeld. In een niet zo ver verleden, toen theaters zich nog iets aantrokken van hun publiek, stond er bijvoorbeeld elk jaar, tussen de oude en nieuwe klassiekers, ook een leuke thriller geprogrammeerd. Elk zich respecterend gezelschap waagde zich wel eens aan Agatha Christie's Tien Kleine Negertjes. Daar kan je nu niet meer mee afkomen, zelfs wanneer je, om gevoelige zielen niet voor de borst te stoten, het stuk herdoopt tot Tien Anders-Grote Gekleurde Medemensen.

Maar hoe zit het met science fiction? Het heeft, vrezen we, toch wel met het genre te maken. De science zit te vaak de fiction in de weg.

Vaak denken we: we zouden ook wel eens wat science fiction moeten lezen, kwestie van onze vooroordelen op de proef te stellen. Recent probeerden we het nog eens, met twee boeken die heel erg tot onze verbeelding spraken.

Trouwe lezers weten dat we wel iets hebben met Kropotkin. De Amerikaanse science fiction auteur Dennis Danvers had een geweldig idee toen hij in The Watch Kropotkin ineens liet opduiken in het Amerika van vandaag. Dat gegeven heeft wel wat: je kunt, met Kropotkin, een hoop dingen die we vanzelfsprekend vinden op een verhelderende manier in vraag stellen. Danvers doet dat ook. Drievierde van het boek is dan ook best de moeite waard. Maar dan moet er zo nodig een heel ingewikkelde deus ex machina worden bedacht: een Hogere Intelligentie had Met Een Bedoeling de anarchistische denker uit zijn welverdiende slaap gewekt! Wat die Bedoeling was zullen we nooit weten omdat we het einde niet hebben gehaald.

Hetzelfde overkwam ons heel recent met The Star Fraction van de Schot Ken MacLeod. Daarin lees je over het Engeland van na de Burgeroorlog van de vroege Eénentwintigste Eeuw. Het land is uiteengevallen in kleine republiekjes en koninkrijkjes, waar alle denkbare utopieën en dystopieën worden uitgeprobeerd. Weerom: geweldig boeiend gegeven. De libertair-communistische commune, waarvan de leden hun brood verdienen als bewakingsagent, had meteen ons hart gestolen. Maar dan liep het weer fout. Ineens moeten we dan geloven dat het allemaal deel was van een Groter Plan, bedacht door Op Hol Geslagen Computers. Daar ging het boek. Wie weet hoe het afloopt, mag het ons vertellen.

Waarom zie je nooit science fiction op het toneel? Probeer maar eens geloofwaardig een plot uit te beelden waar Hogere Intelligenties Met Een Bedoeling en Op Hol Geslagen Computers een hoofdrol in spelen. Daarom.

(Wie ons van het tegendeel wil overtuigen en goede science fiction tips heeft: laat het weten!)

dinsdag 15 april 2008

Mensenrechtenrekenkunde


Of we nog een mening hebben over de Olympische Spelen in Peking? Ja hoor, en die hebben we ook al gegeven. We herhalen: het was geen goed idee. (Daar hebben ze in Peking niet van terug! Morgen in de kranten: Pst. wijst China weerom terecht.)

Boycotten dan maar? Ook geen goed idee. Je moet aan sportmensen geen hogere eisen stellen dan aan zakenmensen. Waar we wel de kriebels van krijgen is van mensen die de Chinese onderdrukking vergoelijken door er op te wijzen dat wij in het westen ook boter op het hoofd hebben. Mensenrechtenrekenkunde: voor je iets over een ander zegt, eerst sommetjes maken. Pas als je beter scoort, mag je praten. Onzin.

Wat je vooral niet moet doen is zo'n dictatoriaal regime naar de mond praten of tot toegevingen bereid zijn die je nooit zou doen ten aanzien van je eigen overheden. Vandaag lazen we in de Volkskrant een stuk over een Nederlands regisseur die in China filmt. Uiteraard willen de Chinezen het laatste woord. Geen bloot, geen scènes die armoede of andere maatschappelijke problemen suggereren, een optimistische titel, een mooi einde. Man, man, man. En het allerergste: de regisseur in kwestie is bereid een heel eind met de Chinezen mee te gaan. Anders komt er immers geen film.

Nee, wie je niet van platbroekerij kan betichten is Foppe de Haan, trainer van het Nederlandse Olympische voetbalelftal. De Haan -de enige voetbaltrainer die we kennen die zich openlijk sociaaldemocraat noemt- is een man van principes. In plaats van de Spelen te boycotten besloot hij bij wijze van solidariteit ook het nationale Tibetaanse voetbalelftal (zie foto) te coachen. Hieronder het bericht uit Trouw, vandaag:

Coach Foppe de Haan van het Nederlands olympisch voetbalteam zal maandag in Langezwaag het Tibetaanse voetbalelftal trainen. ‘Dit is geen politiek statement’, aldus De Haan dinsdag. De Haan neemt met het Nederlands team deel aan de Olympische Spelen in China. Die staan wereldwijd ter discussie door de mensenrechtensituatie in China. Ook wordt China beticht van het bezetten van Tibet. De Tibetanen hebben dan ook geen officieel voetbalelftal. De groep die door De Haan wordt getraind, is in 1999 opgericht en bestaat uit Tibetanen die in onder meer Zwitserland en India wonen.

En hoe doet Maccabi het nog, vragen bezorgde vrienden en kennissen wel eens. Zwijg. Het gaat van kwaad naar erger. Voorlaatste, helemaal klaar om te degraderen. Volgend seizoen wellicht terug naar derde provinciale.

(Wie wil uitzoeken hoe je de Tibetaanse sporters kan helpen, kan dat hier. Wie wil weten hoe voetbalgek de Tibetanen zijn, haalt in de betere videotheek The Cup, van Khyentse Norbu.)

maandag 14 april 2008

Onbevooroordeeld


Een Brits reisauteur wordt aan de schandpaal gezet omdat hij reisgidsen schreef over landen waar hij niet is geweest, lezen we in de krant (De Standaard, 14.04.08):

De Britse reisauteur Thomas Kohnstamm van reisboekgids Lonely Planet heeft toegegeven dat hij reisverslagen uit zijn duim heeft gezogen. Colombia heeft hij zelfs nooit bezocht, toch schreef hij er een uitgebreid verslag over. "Ze betaalden mij niet genoeg om naar Colombia te gaan", was zijn uitleg. Hij schreef de reisgids dan maar in San Franscisco op basis van informatie van een stagiaire op het Colombiaanse consulaat.

Aan de schandpaal gezet? Zo'n man verdient alle bewondering! Een boek schrijven over een land waar je niet bent geweest lijkt ons een hele prestatie. Bovendien werpt de visie van zo iemand onvermijdelijk toch wel nieuw licht op de thematiek in kwestie.

Laten we er geen doekjes om winden. Stel, Lonely Planet zit niet op zijn centen en betaalt een man om naar Columbia te gaan en daar materiaal te verzamelen voor een boek. Zo'n man kan nooit alles zien, kan nooit iedereen spreken, kan nooit elk gerecht in elk restaurant proeven, kan nooit allle pittoreske dorpjes even grondig bezoeken. Dus levert zo'n man altijd weer een verslag af dat gebaseerd is op partiële gegevens.

Bovendien is niets zo bevorderlijk voor vooroordelen dan kennisname van andere mensen met andere gewoonten. Wij vinden, bijvoorbeeld, de mensen uit Uruguay en Kirgizië bijzonder sympathiek. We hebben immers geen reden om dat niet te doen: we hebben er nooit contact meegehad. Leuk land, leuke mensen. Waarom niet?

Dat ligt, wat ons betreft, ingewikkelder als het gaat over Sri Lanka of Malawi. Uit die landen kregen we immers al wel iemand over de vloer. Onwillekeurig denken we, telkens we iets horen over die landen, weer aan die bezoekers. We zijn sindsdien, we moeten daar eerlijk in zijn, niet helemaal neutraal meer in onze perceptie.

Nee, die Thomas Kohnstamm verdient alle respect. Liever een auteur die onbevangen over zijn onderwerp schrijft, dan een auteur die op onvermijdelijk partiële en mogelijk bevooroordeelde feiten voortgaat. Ja, toch?

Snel dat boek bestellen!

zondag 13 april 2008

Waar blijven de Kevins?


Een enigszins onderschatte tak van de wetenschap is de namologie. De namologie houdt zich bezig met de sociologie van de voornamen. Welk soort mensen geeft welke voornamen aan zijn kinderen, hoe verspreiden voornamen zich, hoe verdwijnen ze ook weer, in welke mate zijn ze een hinderpaal dan wel een hulpmiddel voor het leven. Dat soort dingen.

Vooral taalkundigen zoeken uit hoe het voornaamgeven in elkaar zit. Voornamen leren ons veel over hoe samenlevingen werken. Elke ouder pijnigt, wanneer het kindje op komst is, zijn/haar hoofd over de voornaamkeuze. Een voornaam is als een programma dat je je nageslacht meegeeft. Als je zo'n pasgeboren hummeltje Quinten of Seppe noemt, hebt je iets helemaal anders voor ogen dan wanneer je het Jordy of Liam noemt.

Niet toevallig zie je, als je bovenstaande namen leest, onmiddellijk iets van het leven van die ouders en van hun nageslacht voor je. De pappa van Seppe heet Bart, heeft informatica gestudeerd en maakt elke zondag met zijn vroegere scoutsmakkers een lange fietstocht. De pappa van Jordy heet Kevin, rijdt met de vrachtwagen en legt op zaterdag eigenhandig roofing op zijn dak.

Nomen est omen, leerden de klassieken. Seppe gaat een drukke jeugd tegemoet: zijn ouders hebben nu al zijn kleuterschooltje uitgekozen, hij doet vast muziekschool, is hypersensitief en gaat rond zijn tiende naar de therapeut, doet zijn middelbare studies in een school die Sint-Lievens heet of Sint-Jan en daarna TEW in Leuven of Antwerpen. Liam is in zijn klas het enige jongetje waarvan beide ouders Nederlands spreken. Hij kiest eerst nog wel voor de moderne, maar komt al snel in de richting verwarmingstechnologie terecht en gaat op zijn zestiende op leercontract mee met een zelfstandig loodgieter.

Herkenbaar? Je zal vandaag maar een moderne hippe ouder zijn die na lang wikken en wegen, aarzelen en tobben zijn dochter Marie noemt: een naam die voldoende uitzonderlijk klinkt, beetje ouderwets-maar-daardoor-weer-speciaal. En dan blijken er jaarlijks honderden ouders te zijn die net hetzelfde idee hadden en zit dochterlief haar hele leven altijd met andere Marie's in de groep. De namologie leert relativeren: zelfs als we denken waanzinnig origineel te zijn, reproduceren we de modes en gevoeligheden van de leefomgeving waarin we onze dagen slijten.

Dit gezegd zijnde: waar blijven de Kevins? In de jaren tachtig was Kevin de meest populaire naam in het land: maar liefst 12.158 jongens geboren tussen 1 januari 1980 en 31 december 1989 gaan met die naam door het leven. De oer-Kevin was Kevin Keegan, in de late jaren zeventig een populair Engels voetballer (zie foto). De naam Kevin, uitzonderlijk, trok zich niet zoveel aan van de taalgrens: in de jaren tachtig staat de naam in alle landsdelen in de top twintig. Daarna neemt de naam snel af in populariteit: er worden nog een kleine 9000 Kevins geboren tussen 1990 en 1999 en slechts 424 na 2000.

Kevins zijn nu bijna dertig. Wanneer zit er een Kevin in het parlement? Staat er aan de universiteit een aanstaande hoogleraar klaar die Kevin heet? Kevins zitten ongetwijfeld aan het loket in de bank, maar vinden we ze ook terug in het hoofdkantoor, dicht bij de directeur, klaar om het zaakje over te nemen?

Om één of andere reden durven we dat betwijfelen. Als je Thomas heet of Bart of David -andere topnamen uit de jaren tachtig- dan is de sky the limit. Pieter, Steven of Stijn -ook in de top twintig- kunnen op beide oren slapen: hun toekomst is verzekerd. De meeste Kevins, zochten sociologen uit, hebben BSO gedaan. Tom, Pieter en Stijn zaten in het ASO, dat helpt.

Het is, vrezen we, geen geschenk om als Kevin door het leven te moeten gaan.

(Kevin: Oorspr. vooral Ierse naam, afgeleid van Caoimghin `knap, nobel door geboorte'. Vooral heiligennaam. De bekendste was St.-Kevin (Coemgen), aanvankelijk kluizenaar in, later abt van Glendalough, 6e eeuw; kerk. feestdag: 3 juni. Hij was een afstammeIing van de koningen van Leinster. Een Iers lied, `Kevin Barry', dateert uit 1916, en gaat over een jongen met die naam, die zijn leven offerde om de Ierse leiders te redden. Bron: Meertensinstituut)

zaterdag 12 april 2008

Deelgemeentenaar


Vlaams Minister Marino Keulen, dezer dagen niet zo geweldig geliefd bij onze Franstalige landgenoten, kan vermoedelijk af en toe wel een schouderklopje gebruiken. Dat zullen we zo meteen dan ook doen. In een interview vandaag in De Morgen spreekt de minister, vinden we, opmerkelijk wijze woorden:

Een Vlaming is een deelgemeentenaar: hij is van Deurne, niet van Antwerpen, van Gentbrugge, niet van Gent.

Dat vat de Vlaamse condition humaine ongelofelijk treffend samen: deelgemeentenaar.

Ooit hoorden we op de lokale TV twee inwoners van een klein-Brabantse gemeente met elkaar over een ongetwijfeld prangend lokaal probleem van mening verschillen. Na verloop van tijd vertrouwde één van beiden de hen interviewende journalist in alle ernst toe: ja, wat wilt ge, hij is van Liezele en ik van Kalfort. Dat is een andere cultuur.

Liezele en Kalfort zijn, voor een goed begrip, deelgemeenten van Puurs. Puurs telt 16.000 inwoners, de twee deelgemeenten in kwestie elk ongeveer 2.000. Een andere cultuur. En wellicht is dat nog waar ook.

We weten niet of er veel landen zijn waar zelfs de gebarentaal dialecten telt. Vlaanderen telt vijf dialecten die elk gebruikt worden in een regio ongeveer samenvallend met een provincie. (Hier kan je bekijken hoe ze in de verschillende dialecten "aardrijkskunde" uitbeelden.) De verschillende dialecten verspreidden zich vanuit de locatie van de verschillende doveninstituten of -scholen. Vermoedelijk bestaat er een wereld van verschil, wat zeggen we: een fundamenteel cultuurverschil, tussen die scholen en instituten.

Nederlanders, merkt de minister ook nog op, vinden het vanzelfsprekend om te verhuizen als ze in Groningen wonen, maar een job vinden in Maastricht. Vlamingen zouden daar zelfs niet aan denken. Wat moet je tussen die mensen die je niet kent, besluit de Vlaming. Onze biotoop is waar we wonen, aldus de minister.

Mobiliteit, flexibiliteit, internationalisering, globalisering: het zal wel. Maar Liezele is toch Kalfort niet.

(Op het prentje: het wapenschild van de trotse gemeente Puurs.)

vrijdag 11 april 2008

De lijsttrekker


Je leert elke dag bij: als de socialistische partij lijsttrekkers zoekt, dan stuurt de voorzitter zijn secretaris naar de krantenwinkel om de Dag Allemaal te kopen. Althans, zo moet het ongeveer zijn gegaan als je De Standaard vandaag mag geloven.

Vroeger hadden bij de socialisten de leden het laatste woord. De lokale afdelingen droegen, als er verkiezingen in zicht waren, kandidaten voor om op de lijst te staan. Vervolgens bepaalden de afgevaardigden van al die afdelingen de lijstvolgorde. Tenslotte gaven de leden in een poll daarover nog eens hun mening. Dat was traag, dat was omslachtig, dat was -de gedachte alleen al- democratisch.

Vandaag doen ze dat anders. In het oude systeem kon je voorhebben dat één of ander activistisch type, of een wereldverbeteraar of, godbetert, een spuuglelijkaard, als eerste uit de bus kwam. Dat kan natuurlijk niet meer. En dus haalt de voorzitter Dag Allemaal erbij en beslist hij zelf. Wie staan er deze week op de voorpagina? Goedele Liekens, Rik Torfs en Phara de Aguirre. Alledrie opbellen, buldert de voorzitter richting secretaris.

En toen ging het mis. Ze willen geen lijsttrekker worden, moest de bedremmelde secretaris al gauw opbiechten: ze zeggen dat ze niets afweten van politiek.

Toen had de voorzitter het al moeten doorhebben: de partij ging een electorale afstraffer tegemoet. Beroemde Vlamingen hebben over werkelijk alles een mening: hoe minder ze er van afweten, hoe gemakkelijker dat gaat. Beroemde Vlamingen zijn in regel in voor ongeveer alles, op voorwaarde dat ze ermee op TV of in de boekjes komen. Met tien andere BV's een maand logeren bij de Pygmeeën en dagelijks aap-met-rauwe-boomwortels eten? Geen probleem. Een mening over de toestand van de schapenteelt in Paraguay? Onmiddellijk. Verkleed als kip ronddansen in een spelletjesprogramma? Je laten bekogelen met koeienvlaaien door de Chirojongens van Pepingen? BV's zijn in voor alles. Alles.

Behalve blijkbaar voor het ambt van lijsttrekker bij de socialisten. De voorzitter liet La Esterella bellen, Bob Benny, Stafke Fabry, Jean-Marie Pfaff, Marva, Salim Seghers, Gert en Samson, Eddy Planckaert, Tony Corsari, Tanja Dexters, Reddy Demey, Dokter Lecomte, Betty-van-Big-Brother, Michel Pollentier, Wendy Van Wanten, Briek Schotte, kolonel Passchierssens, Pastoor Munte, Tante Terry, Kraakje en Nonkel Bob, Schipper en Mathilde. Ofwel waren ze dood, ofwel hadden ze al iets aan de hand, ofwel stonden ze elders op een lijst.

Een veeg teken! Als de BV's niet in jou zijn geïnteresseerd zijn moet je er wel heel erg aan toe zijn.

De rest is, hoeft het nog gezegd, geschiedenis. De laatste halfbekende mens bleek een wetenschapster te zijn. Wereldberoemd in haar vakgebied, maar, belangrijker: Ze Had Al Wel Eens In De Humo Gestaan! De hersenonderzoekster werd voor de leeuwen gegooid en de socialisten behaalden hun slechtste score sinds de invoering van het algemeen stemrecht.

Van de voorzitter in kwestie horen we niet meer zoveel. Van de wetenschapster zelfs helemaal niets. Van de socialisten, nu je het zegt, ook niet zo bijzonder veel. Maar met Goedele Liekens, Rik Torfs en Phara de Aguirre gaat alles prima.

Slimme mensen, die BV's.

donderdag 10 april 2008

Apartheid


Het grootste deel van ons bestaan als soort leefden we in vrij kleine groepjes. Je identificeerde je volledig met de anderen binnen die groep. Je was solidair en er golden strenge regels van rechtvaardigheid en wederkerigheid. Buiten de groep bestonden er geen mensen. Daar had je dus ook geen regels of moraal. Daar was het ieder voor zich. In group goed, out group slecht.

De laatste twee millennia van de menselijke geschiedenis dijen de kringen van identificatie steeds verder uit. Wie buiten de groep valt is niettemin ook mens. En ook al zijn het je vrienden niet: ook tegenover hen respecteer je de regels. We voelen ons verbonden met mensen op andere continenten als ze getroffen worden door rampen en catastrofes. We zijn zelfs bereid ons te identificeren met niet-mensen: sommigen worden vegetariër uit respect voor het koebeest, anderen kopen jasjes voor de hond.

Maar ergens blijven we ook verlangen naar die kleine, exclusieve groep. Desnoods maken we ze zelf. Vrouwen trekken toch het liefst op met vrouwen, groenen met groenen, duivenmelkers met duivenmelkers. En homo's met homo's. In Denemarken drijven ze die groepsvorming nu wel erg ver door, lezen we in de krant (De Standaard, 9.04.08). In Kopenhagen krijgen de homo's een eigen stukje op de begraafplaats:

Deense homo's krijgen een eigen dodenakker in de hoofdstad Kopenhagen. Een homovereniging huurde een stuk grond op een bestaande begraafplaats en reserveert dat voor homoseksuele vrouwen en mannen. Het terrein is niet bedoeld om onszelf te isoleren, benadrukte een van de initiatiefnemers dinsdag. De vereniging Regenboog ziet het als een soort familiegraf waar homo's voor elkaar kunnen blijven zorgen.

En islamieten liggen ook het liefst tussen andere islamieten. En vrouwen vermoedelijk bij vrouwen. En fietstoeristen bij fietstoeristen.

Soms heb je de indruk dat nogal wat mensen apartheid eigenlijk best een goed idee vinden.

woensdag 9 april 2008

Studieadvies


Massa's laatstejaarsscholieren gaan weer moeilijke maanden tegemoet: moeten ze voortstuderen en, zo ja, wat dan wel? Het was, hier gaan we weer, vroeger een stuk makkelijker. Wisten die ouders veel hoe het er aan de hogeschool of universiteit aan toeging. Wat je studeerde leek hen allemaal even vreemd. Dus koos je wat je leuk vond -of beter: wat je vrienden leuk vonden- en schreef je je daar voor in.

Vandaag bemoeien ouders zich met alles. Niet alleen hebben ze vaak zelf een hogere opleiding achter de rug, bovendien zijn ze er van overtuigd dat de studiekeuze die je maakt bepalend is voor je latere leven. Ouders willen vooral dat je rechten doet of economie of iets met talen: dan komt het alsnog goed, hopen ze. En omdat niet alle achttienjarigen tegenspreken, gaan er heel wat jongens en meisjes tegen hun zin naar de universiteit en struikelen we over de advocaten en boekhouders.

Omdat we zelf geen nageslacht hebben, zijn we ook niet in de gelegenheid om onze voorkeuren op te dringen aan de jongere generaties. Jammer. Een ijzersterke combinatie lijkt ons: een klassiek vak én filosofie er bovenop. Jongens en meisjes: leer voor schoenlapper, muziekinstrumentenbouwer, loodgieter, timmerman/-vrouw, bezemmaker, hoefsmid, metaalbewerker of -als je geen hoogtevrees hebt- dakbedekker. Als het even meezit ben je je eigen baas en moet je zelfs werk weigeren.

En als je een tijdje in het vak zit: filosofie erbij studeren. Het filosofie-onderwijs zit trouwens overal in de lift. Aan de Amerikaanse universiteiten, lees je in The New York Times, is het één van de snelst aan populariteit winnende richtingen.

Volgens de docenten is filosofie goed voor de algehele geestelijke ontwikkeling van de studenten: It helps them become quick learners and gives them strong skills in writing, analysis and critical thinking. En voor de lichamelijke gezondheid is het evenmin slecht, laat één van de betrokken studenten weten: That whole deep existential torment, it’s good for getting girlfriends. Ideale studie!

In België zijn er, vonden we deze week in De Standaard, overigens meer filosofen aan de slag dan textielarbeiders:

België telt ruim negenduizend filosofen. Dat blijkt uit een overzicht van de populairste Belgische beroepen, dat opgesteld is door de directie Statistiek van de Federale Overheidsdienst Economie.

Nummer één in de top-105 is het beroep van verkoper of winkelbediende. Daarvan zijn er in ons land ruim 156.000. Dat zijn er net iets meer dan ambtenaren (officiële term: bedienden opbenare diensten). Zij zijn met bijna 154.000. Op de derde plaats staan de leraren en regenten in het secundair onderwijs met 149.000.

De filosofen staan met 9.321 op nummer 101. Zij zijn net iets talrijker dan de textielarbeiders, waarvan België er nog 8.778 telt.


(Op het prentje, dat we hier haalden, filosofie zoals filosofie moet zijn. Parijs, 1952: Jean-Paul Sartre (dameskapper), Simone de Beauvoir (vloerder-tegelzetter), Boris Vian (leerbewerker) en Michelle Vian (basgitariste) verschillen beschaafd van mening over Locke's Second Treatise on Civil Government).

dinsdag 8 april 2008

Een enigszins verdachte bevolkingsgroep


Vlaams minister Geert Bourgeois heeft de zware en verantwoordelijke taak op zich genomen de rest van de wereld te informeren -in het Engels- over wat er in Vlaanderen leeft. Dat is nodig ook.

Wij Vlamingen zien onszelf zo'n beetje als de Kosovaren: een klein volkje dat verdrukt wordt door een groter volk en dat niet meer vraagt dan in alle rust en kalmte zijn eigen zaakjes in zijn eigen taal te kunnen beredderen. De rest van de wereld ziet dat anders: wij zijn de Serviërs. Vlamingen zijn onverdraagzame hurken die niet kunnen verdragen dat er ook andere talen dan hun vermaledijde Vloms worden gesproken. Vlamingen houden niet van buitenlanders en al helemaal niet van hun Franstalige minderheid. Vlamingen behoren tot een enigszins verdachte bevolkingsgroep.

Hoe zetten we dat recht? Een persoverzicht in het Engels is al iets. Het klopt dat de meeste buitenlandse correspondenten in België geen Nederlands lezen en dus de rest van de wereld over ons onderhouden aan de hand van wat ze in de Franstalige pers lezen. Maar zoals Mark Uytterhoeven een hele generatie Vlamingen leerde: alles kan beter. Waarom laten we het buitenland ook niet wat fraaiere dingen zien?

Kosovaren zie je op manifestaties bijvoorbeeld altijd uitgedost in sympathieke, rustiek ogende klederdrachten. Dat kunnen we beter maar niet doen. Vlamingen in een blauwe boerenkiel en op klompen bevestigt alleen maar wat iedereen al van ons dacht: onbehouwen boerenpummels.

De Kosovaren zingen ook altijd van die fijne dramatische volksliederen als je ze op het scherm ziet. Daar zit misschien wel wat in. Misschien moeten we onze rijke Vlaamse liederenschat in het Engels vertalen. Helemaal gratis geven we alvast een voorzet.

The Flemish Lion.

They will not tame him,
the proud Flemish Lion.
Even if they threaten him with handcuffs and with shouts
They will not tame him,
as long as one Fleming lives
As long as the Lion is able to claw,
as long as he has teeth


Nee, dat wordt niets. Dat werkt contraproductief, dat is reclame voor de Walen. Iets moderners dan maar. Eentje van Clouseau, bijvoorbeeld:

Anne

Anne, when I see you, I am uncontrolable
Anne, those moments should last forever
In the morning I bring you breakfast
It is dark and you are still asleep
One of your legs dangles out of bed, your hair is a mess
And I kiss your little nose, but you don't notice


Bof. Dat zegt niet zoveel over ons. Bovendien: wat denken ze dan misschien niet in de islamitische landen? Dat het hier een grote partouze is? Dan maar een klassiek liedje misschien, over het gezonde boerenleven?

The Dances of the Farmers Girls

See the farmer girls wave their skirt.
In front and behind,
you can see right through


Stop, stop, stop. We lijken wel geobsedeerde sexmaniakken. En we proberen er net voor te zorgen dat de hele wereld denkt dat Dutroux iets van het Franstalig landsgedeelte is. Wat hebben we nog in voorraad?

Everywhere, where there are girls

And that we are fine fellows
is something we like to kno-ow
That is why we come
That is why we come
And that we are fine fellows
is something we like to kno-ow
That is why we come
everywhere!

Everywhere, everywhere,
where they have girls
where they have girls
Everywhere, everywhere,
where they have girls
We will have a ball.


Nee dat wordt niets met ons, vrezen we.

maandag 7 april 2008

Eerste etappe: Luik


Vandaag de eerste etappe van onze Ronde van Wallonië. Even de regels overlopen: we gaan met de trein, we bezoeken twee ver uit elkaar liggende plekken in de stad, we verplaatsen ons ter plaatse met het openbaar vervoer, we nuttigen een dagschotel in een bescheiden restaurant. Eerste etappe: Luik.

Aankomen in Luik is behoorlijk spectaculair, in het nieuwe station van Liège-Guillemins, ontworpen door de Spaanse architect Santiago Calatrava (zie foto hieronder). Calatrava heeft al wel meer fraais op zijn naam, bijvoorbeeld The Turning Torso, een flatgebouw in het Zweedse Malmö. Het nieuwe Luikse station had eigenlijk al een poosje klaar moeten zijn, maar er zit flink wat vertraging op de afwerking. Wat er voorlopig staat is evenwel indrukwekkend.


Het ziet er bijzonder fraai uit, maar is het ook wat het moet zijn: een praktisch station? Dat valt voorlopig nog wat tegen. Het eigenlijke stationsgebouw is er bijvoorbeeld nog niet. Voorlopig moet je voor je kaartjes terecht in een tijdelijke containerconstructie. We geven onze Luikse vrienden, wat dit aspect betreft, het voordeel van de twijfel.

We bezochten, met de bus, twee plekken in de stad: het Quartier Saint Léonard en de universitaire campus Sart Tilman. Saint Léonard heeft niet zo'n beste reputatie. Een paar jaar geleden werden er bijvoorbeeld twee meisjes vermoord. Het is een uitgewoonde uit de negentiende eeuw daterende volkse buurt, met vandaag veel leegstand. Maar het is ook een buurt waar een aantal goedwillende bewoners, met de steun van het Waalse Gewest, iets van wil maken. Hier en daar zie je wat het zou kunnen worden. Er is bijvoorbeeld het fraai aangelegde plein op de plaats waar vroeger een gevangenis stond.


Maar nog meer gecharmeerd werden we van wat er achter het plein, helemaal aan de uiterste rand van de wijk, op de heuvels gebeurt. Daar wordt een park gemaakt. Er staan ook huizen die, dat is wel bijzonder, je niet met de wagen, maar alleen via een spoorwegbrug (zie foto) kan bereiken. Wie daar woont doet dat, althans tegenwoordig, uit overtuiging. De bewoners, van het veeleer alternatieve type, knappen op eigen houtje de huizen op en brengen leven in de brouwerij. Als we in Luik woonden, dan graag daar. Achter je een park, voor je een uitzonderlijk zicht op de stad en nooit last van auto's.


We gingen in het van langsom steeds sympathieker wordende Quartier Saint Léonard op zoek naar een dagschotel. Een Spaans café-restaurant had een portet van Che Guevara op de gevel, wat onze medereiziger km een goede reden leek om daar te middagmalen. Goede keuze, bleek achteraf. Gebakken stukje vis, met slaatje erbij en frietjes. Zeer geslaagde frietjes, overigens. Duidelijk handwerk en twee keer gebakken. Alle punten qua dagschotel voor Luik.

In de namiddag trokken we naar Sart Tilman. We namen een valse start door de bus in de verkeerde richting te nemen. Dat gaf ons evenwel de gelegenheid om ook het openbaar vervoer aan nadere inspectie te onderwerpen. Bussen hebben een hoge frequentie, zijn ruim en proper. Chauffeurs en ander dienstpersoneel: behulpzaam. Niets op aan te merken.

Sart Tilman ligt een eind buiten de stad. Een héél eind, blijkt gaandeweg. De bus gaat omhoog en omhoog en omhoog. Hoera: het Ardennengevoel! De campus zelf was op een bepaalde manier een afknapper: hij is niet voorzien op mensen zonder wagen. De gebouwen staan erg ver uit elkaar en langs de centrale verbindingsweg zijn ze de voetpaden vergeten. We bezochten de gebouwen van de architectuurafdeling. Het hoofdgebouw doet nog het meest denken aan een grote metalen schuur. Binnen veel glas en beton, maar mooie, sobere ruimtes. Best aangename werkomgeving, vooral ook dankzij het omringende groen. Maar géén campus, meer een industrieterrein.


Luik is, ontdekten we terugkerend van Sart Tilman, het allermooist uit de verte, vanop de heuvels. Waanzinnig grote staalfabrieken naast vriendelijke kleine huisjes. Brutale jaren zestigarchitectuur -de foeilelijke Cite Administrative!- die uittorent boven middeleeuwse straatjes. Stuk voor stuk prachtige bruggen over de Maas en verwaarloosde kaaien. Het stadion van Standard, in de berm van de autostrade. Luik is een rommeltje.

Maar op een bepaalde manier wel weer erg aantrekkelijk.

(De prentjes haalden we respectievelijk hier, hier, hier, hier en, tot slot, hier.)

zondag 6 april 2008

Socialisme en computers


Socialisme is vooral een kwestie van computers, vertrouwde de marxistische econoom Ernest Mandel (foto) ons ooit toe. In de toekomst zullen we over zo'n krachtige computers beschikken dat het een kleintje zal zijn precies te berekenen wat we als samenleving aan goederen en diensten nodig hebben en de productie daarop te organiseren.

Dat was in de jaren zeventig, toen Mandel ons zijn geloof in het computersocialisme probeerde bij te brengen, een gedachte die de meeste linkse mensen deelden. In het Chili van Salvador Allende -de verkozen linkse president die in 1973 door een militaire staatsgreep ten val werd gebracht- stelde men bijvoorbeeld al zijn hoop op één krachtige mainframe computer en een netwerk van telexmachines in de bedrijven, kon je recent lezen in The New York Times. De telexmachines werden geacht de centrale computer constant te voeden met de meest recente productiegegevens. De ironie wil dat het computersysteem maar één keer goede diensten bewees: om de regering Allende te helpen een staking van de transporteurs te breken.

De computers zijn alleen maar krachtiger geworden en toch is er geen socialisme gekomen. Wat liep er mis? De economen behorende tot de zogeheten Oostenrijkse School toonden in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, doorheen wat men in het jargon het socialistische calculatiedebat noemt, al aan dat het idee van een volledig geplande economie nooit kon werken. Een economie is gewoon te complex om ze, zoals Mandel dacht, met heel krachtige computers in goede banen te leiden.

Mandel gebruikte in debatten altijd erg tot de verbeelding sprekende voorbeelden. Als het over de planeconomie ging, vertaalde Mandel dat in onderbroeken -die hij altijd slips noemde- en schoenen. Als iedereen thuis een computer had, dan was het een kleintje om mensen regelmatig te vragen hoeveel schoenen en slips ze nodig hadden. Op basis daarvan berekende je wat nodig was en gaf je de bedrijven het signaal om meer of minder te produceren. Klaar is kees.

Mandel ging zelf nooit winkelen en woonde zijn hele leven tussen de oude meubeltjes van zijn ouders, lees je in de biografie die Jan-Willem Stutje vorig jaar over hem publiceerde (Ernest Mandel: Rebel tussen Droom en Daad, Antwerpen, Houtekiet/Amsab, 2007). Dat verklaart veel. Consumenten weten immers niet op voorhand of en hoeveel schoenen en onderbroeken ze nodig hebben.

In een markteconomie lopen ze door de Meir of Nieuwstraat en kijken ze wat er in de winkels wordt aangeboden. Zien ze schoenen die ze leuk vinden tegen een prijs die hen aanvaardbaar lijkt, dan kopen ze schoenen, of ze die nu al dan niet nodig hebben. Als een bepaald type schoen goed verkoopt, dan is dat voor producenten het sein om er meer van te maken, want zo hopen ze winst te maken. Als niemand nog onderbroeken met lange pijpen koopt, dan worden ze ook minder gemaakt. De markt fungeert eigenlijk als een gigantisch complex informatiesysteem. Superieur aan elk model van centrale planning, concludeerden de Oostenrijkse economen.

Hola, werpen marxisten tegen. Maar, al die schoenen die je koopt omdat je ze niet nodig hebt: dat zijn valse behoeften! We moeten mensen tegen zichzelf in bescherming nemen en zorgen dat ze hun centjes besteden aan waardevolle dingen: aan klassieke muziek, ernstige boeken en gezonde voeding. En dus beslissen wij misschien beter voor de mensen wat er wordt geproduceerd.

Een planeconomie werkt niet alleen inefficiënt, maar leidt ook altijd tot inperking van de individuele handelingsvrijheid, besloten de Oostenrijkers. En daarin treden we ze bij.

In de late jaren zeventig, toen Mandel ons het socialisme probeerde uit te leggen aan de hand van onderbroeken en schoenen, dachten we nog niet zo geweldig na over die dingen. Socialisme was een zaak van grote emoties, van solidariteitsfeesten met het Chileense volk, van veel hart en weinig hoofd. Nog altijd krijgen we het moeilijk als we luisteren naar de klassieker uit die jaren: El pueblo unido jamas sera vencido. Hier uitgevoerd door Quilapayun.

Al geven we inmiddels de voorkeur aan de versie van de Italiaanse pianist Giovanni Mirabassi.

zaterdag 5 april 2008

Stadsduiven


Als het, zoals deze morgen, lang en hard regent dan zie je zelfs de duiven schuilen. Onder spoorwegbruggen, op vensterkozijnen en balkons, overal waar je enigszins aan de nattigheid ontsnapt, zie je ze in elkaar gedoken zitten. Dan pas valt op hoeveel duiven er eigenlijk zijn.

Hoeveel duiven verblijven er permanent in de stad? In Amsterdam hielden ze in 2001 een duiventelling. Toen werden ruim 12.000 exemplaren geturfd. Wereldwijd zijn er 500 miljoen stadsduiven. Als vuistregel kan je stellen dat in een stad het aantal duiven éénhonderdste tot ééntiende bedraagt van het aantal inwoners.

(Voor wie, zoals wij, van dat soort cijfers houdt: duiven produceren jaarlijks 10 tot 12 kilo natgewicht aan uitwerpselen, wat goed is voor 2,5 kilo drooggewicht. Dat zijn leuke weetjes! Halen we allemaal uit een rapport gemaakt door de Wetenschapswinkel van de Universiteit Utrecht.)

Duiven broeden het hele jaar door en leggen jaarlijks gemiddeld acht broedsels van twee eieren. Dat lijkt aardig aan te tikken, maar dat valt tegen. Eerst en vooral is er bij stadsduiven een eimortaliteit -dat is een echt woord- van 45%. Bovendien houden ook nog eens 26% van de nestjongeren het vroegtijdig voor bekeken. Algemeen hebben jonge stadsduiven 10% kans om te overleven. Gelukkig is er de plattelandsvlucht. Stedelijke duivenkolonies worden voortdurend aangevuld met wedstrijdduiven, die besloten hebben te kappen met de stressvolle topsport, en met boerenduiven die voor het vrije stadsleven kiezen.

Hoe oud worden stadsduiven? Ook dat is uitgezocht. De gemiddelde leeftijd van duiven in het stadscentrum bedraagt 1,9 jaar, aan de rand van de stad 2,4 jaar. Elk jaar laat ongeveer een tiende van de duivenpopulatie het hachje. Stadsduiven worden drie tot vier jaar oud, zes jaar is uitzonderlijk. In ideale omstandigheden kan een duif evenwel twintig jaar worden.

Wat ons evenwel nog het meest interesseert is een meer lugubere kwestie. Als je voor een middelgrote stad al gauw mag rekenen op een paar duizend duiven, dan valt op dat je bijna nooit dode exemplaren ziet. Hoe komt dat?

We zijn, hoera, niet de enigen die zich dat soort vragen stellen. Enig surfen leert dat duiven meestal niet zomaar uit de lucht vallen maar zich, als ze ziek zijn, terugtrekken in struiken en verborgen hoekjes. Daar sterven ze in stilte. Hun stoffelijk overschot zorgt dan voor een smakelijke maaltijd voor andere stadsdieren: katten, vossen, kraaien, ratten. Wat daarna overblijft vergaat gewoon.

Soms denken we wel eens: zouden we niet beter een leuke hobby zoeken in plaats van dat soort weetjes te verzamelen. Maar dat duurt, gelukkig, nooit lang.

(Op de foto: Het monument "Aan de Oorlogsduif, 1914-1918", Pantsertroepensquare te Brussel.)