vrijdag 2 januari 2009

Sociologie van het fundamentalisme


Voor- en tegenstanders van Adam Smith maken zich de wonderlijkste voorstelling van zijn werk. De enen hopen er een gloedvol pleidooi voor de markt in te lezen, de anderen een cynisch verdedigen van de rijkdom en de ongelijkheid. Vermits niemand ooit daadwerkelijk Adam Smith ter hand neemt, kunnen beide partijen zich koesteren in hun gelijk.

De afgelopen dagen hebben we ons nog eens een weg gebaand door The Wealth of Nations. Dat is geen sinecure. Smith is niet echt een virtuoos schrijver. Bovendien is hij niet zo goed in het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. De algehele indruk die na lectuur overblijft is vooral: hoe kan iemand het nu met Smith oneens zijn? Smith schrijft vanuit het standpunt van de consument. De brave mensen van Test-Aankoop zouden hem tot hun patroonheilige moeten maken.

Wat Smith tegen de borst stoot is dat de overheid, door sommigen een monopolie te geven en door de concurrentie uit te bannen, artificieel de prijzen de hoogte in jaagt en de keuze voor de verbruiker inperkt. Wie kan daar tegen zijn? Smith is net zo gebeten op de ondernemers die zich wat graag door de overheid laten onderhouden of die proberen de markt te vervalsen. Het is steeds weer de consument die daarvoor de prijs betaalt.

En wie dacht dat Smith tegen de overheid is? Het ganse laatste deel van het boek gaat over de essentiële taken die de overheid moet vervullen. Smith legt bijzonder uitvoerig uit hoe belangrijk het is dat iedereen, ook en vooral als die het niet breed heeft, school kan lopen. Welgeteld één keer heeft Smith het over de Onzichtbare Hand en dan in een betekenis die geenszins suggereert dat hij denkt dat de markt alle problemen vanzelf oplost (1). Nogmaals: zowel voor- als tegenstanders van Adam Smith maken zich de wonderlijkste voorstelling van zijn werk.

Hier en daar vind je bij Smith bijzonder interessante observaties. Een sociologische analyse van het fundamentalisme, bijvoorbeeld. In zijn tijd had je allerhande protestantse sekten die mensen de daver op het lijf joegen. Smith merkt op dat je religieuze scherpslijpers vooral aantreft in de meer volkse lagen van de samenleving. De beter gesitueerden gaan vaak wat vrijer om met hun geloof. Smith legt ook uit hoe dat komt.

Mensen onderaan de maatschappelijke ladder kunnen zich geen misstap veroorloven. Gewoon overleven vraagt al hard werk. Wie zich, onderaan de maatschappelijke ladder, laat gaan en bezwijkt voor drank en/of slechte vrouwen, gaat pijlsnel de dieperik in. De hogere klassen kunnen zich de luxe van het experimenteren permitteren. Af en toe een hoop geld wegsmijten of een paar jaar langer doen over je studie of een tijdelijke verslaving aan wat dan ook: geen punt, je hebt wel iets om op terug te vallen. Arme mensen niet.

Fundamentalische sekten bieden arme mensen houvast. Eén, ze geven je duidelijke leefregels die je voor het verval moeten behoeden. Twee, ze bieden je een netwerk dat je ondersteunt en tegen jezelf in bescherming neemt op die momenten dat je zou bezwijken voor de verlokkingen van de wereld.

Maar, merkt Smith op, fundamentalisten berokkenen ook veel kwaad, doordat ze met hun enggeestigheid en fanatisme de samenleving verzuren. Wat moet de overheid dan doen? Twee dingen. Eén, zorgen voor de verspreiding van wetenschap en kennis. Niet door mensen in dienst te nemen die overal de verlichte goede boodschap moeten verspreiden. Wel door van mensen die een overheidsjob ambiëren, te eisen dat ze een wetenschappelijke opleiding hebben gehad. Twee, door geld te steken in leuke dingen: publieke feesten, musea, culturele evenementen. Dat zal tegengas geven tegen de morbiede sfeer die fundamentalisten veroorzaken en zal daardoor mensen meer zin in het leven geven.

Dat had Smith dan weer goed gezien.

Het prentje: deze vreselijk boze man illusteert enigszins Smith's sociologie van het fundamentalisme. Religieuze scherpslijpers tref je vooral aan in de volksere lagen van de samenleving. Wat mogelijk verklaart waarom deze man de abjecte boodschap die hij met de wereld wil delen, niet eens behoorlijk kan spellen. We nemen althans aan dat hij de joden dood wenst en niet zozeer dat hij alle fruitsap uit de wereld wil bannen. Hoewel: met fundamentalisten weet je natuurlijk nooit.

Voetnoot:
(1) Smith heeft het in zijn gehele oeuvre drie keer over de Onzichtbare Hand. Twee keer in The Theory of Moral Sentiments, één keer in The Wealth of Nations. Geen enkele keer in de betekenis die er meestal wordt aan toegeschreven, dwz. als metafoor voor de zichzelf regulerende markt, waar alles goed komt als de overheid zich maar onthoudt. In elk van de drie gevallen gebruikt Smith het beeld van de Hand om aan te geven dat mensen vaak, zonder dat het hun bedoeling is, dingen doen waar uiteindelijk iedereen van beter wordt, terwijl omgekeerd daden gesteld met uitdrukkelijk goede bedoelingen -de Zichtbare Hand- dan weer slecht uitdraaien voor de samenleving. Dat weten de lezers dan ook weer al.

Geen opmerkingen: