maandag 30 juni 2008

Zó maak je vrienden


Toe opa, vertel nog eens van de Koude Oorlog. Oke, nog één keer dan. De Koude Oorlog was, langs westerse zijde, bijzonder goed voor de kunst. Dat leggen we uit.

Eerder konden we al lezen hoe de CIA de moderne schilderkunst promootte. Dat was niet omdat de spooks van de CIA het werk van Jackson Pollock en andere Mark Rothko's nu zo geweldig vonden. Het was veeleer een kwestie van de vijand van mijn vijand is mijn vriend. In de Sovjet-Unie werd iedereen die niet sociaal-realistisch schilderde in de gevangenis gegooid. Van de weeromstuit wou de CIA bewijzen dat wij in het westen uitermate ruimdenkend waren: dat soort kladschilders kloddert maar wat aan en toch belonen we ze met subsidie. Leve ons.

Gisteren stond er een veel mooier bericht in The New York Times. Tijdens de Koude Oorlog stuurde het Amerikaanse State Department niet alleen symphonische orkesten en balletgezelschappen, maar ook jazzmuzikanten op wereldtoernee. Geen betere manier om mensen overal ter wereld een positief beeld te geven van de VS, dan Louis Armstrong, Dizzy Gillespie of Dave Brubeck op ze af te sturen, dachten ze. En gelijk hadden ze, daar bij het State Department.

Bij het artikel in kwestie horen bijzonder leuke foto's: klikken op slideshow. Kijk hoe er werd verbroederd, van India tot Joegoslavië. Kijk naar de blijdschap en de wederzijdse nieuwsgierigheid.

Zó maak je vrienden.

(Het prentje: uit die krant van gisteren, Louis Armstrong in Cairo in 1961, Louis Armstrong House Museum)

zondag 29 juni 2008

Allochtonen fluiten niet


Is fluiten cultureel bepaald? Dat moet iemand eens uitzoeken. Als wij huishoudelijke klussen opknappen begeleiden we onszelf daarbij met vrolijk gekwintelier. We hebben een uitgebreid gamma melodieën die we fluitend ten gehore kunnen brengen: socialistische strijdliederen, Vlaamse schlagers, nationale volksliederen, standards uit de jazzgeschiedenis. Die breien we vaak ook door elkaar tot nieuwe composities. Zo kunnen we Het Loze Vissertje, de Brabançonne en de aria De Vogelvanger uit Mozarts Toverfluit door elkaar verhaspelen tot een geweldig nieuw lied.

Net daarom vallen ons verschillende dingen op. Eén, er worden in het dagelijks leven steeds minder liedjes gefloten. Twee, onze allochtone medeburgers hoor je nooit fluiten. Wat één betreft is, lijkt ons, de verklaring simpel. Het ontbreekt hedendaagse populaire muziekjes aan een leuke, herkenbare melodie. De nadruk ligt heel erg op ritme, volume en effecten. Dat staat nafluiten in de weg.

Wat twee betreft: uiteraard kunnen we ons volledig vergissen. Misschien wonen we in een buurt waar net alle onmuzikale allochtone medeburgers terecht zijn gekomen. Maar dat durven we betwijfelen. Onze zigeunerburen zingen dat het een lieve lust is. Ook de ongeveer twaalfjarige zoontjes -hier ten huize hebben we het steeds over Quick en Flupke als die twee rakkers de revue passeren- kunnen al met de nodige snikken en tremolo's Balkandrama's ten gehore brengen. Daar kan het dus niet aan liggen. Maar fluiten doen ze niet, tenzij naar de meisjes.

Dat brengt ons bij onze oorspronkelijke vraag: is fluiten cultureel bepaald? Even rondsurfen leert dat zulks mogelijk het geval is. Op wikipedia hebben ze het er over dat pucker whistling -in which the air is expelled or inhaled through pursed lips, producing turbulence- is the most common form of whistling used in most Western music. Op WhistlersNet -the Global Network of Whistling Enthusiasts- vind je wel linken naar de Japanse en de Indiase Fluitersverenigingen, maar als je luistert naar wat ze daar ten gehore brengen zit je toch weer vooral in de westerse melodietjes.

Onze hypothese: opdat er vrolijk zou kunnen worden gefloten moeten er fluitbare melodieën bestaan. En -hier begeven we ons op glad ijs- de muziek van sommige culturen is melodieuzer dan die van andere. Er is een argument dat voor onze stelling pleit: in de klassieke oudheid werd er veel minder gefloten. Althans dat kan je lezen in een artikel uit 2000 in het tijdschrift voor classici Akroterion van ene A.V. van Stekelenburg van de Universiteit van Stellenbosch.

Grieken en Romeinen floten naar de meisjes en de vogeltjes, ze floten op hun vingers om de aandacht te trekken of om sprekers en toneelspelers uit te jouwen. Ze floten om het boze oog af te wenden, ze floten in het donker om geesten af te schrikken. Maar of ze ook vrolijke liedjes floten is minder duidelijk.

Er is welgeteld één tekst uit de oudheid waarin een liedje wordt gefloten. In Petronius' Satyricon brengt één van de gasten, Plocamus, bij een banket een Grieks liedje fluitend ten gehore. Maar zelfs van die ene tekst zijn we niet zeker: het kan net zo goed zijn dat er niet gefloten werd, maar met een rare stem gezongen. En dus besluit van Stekelenburg:

And this possibility dashes our hope of ever finding an answer to the question whether Greeks and Romans did whistle tunes, because this episode in Petronius is the only one that seemed to hold a promise of providing us with a positive answer. It must be added, though, that such an answer would here in any case not be satisfying. Plocamus would have been doing what Hesychius calls αὐλωλάζειν: τό συρίττειν διὰ τῶν δακτύλων (“whistling through the fingers”) i.e. imitating the sound of a flute (αὐλός) while using one’s fingers as a substitute for an instrument. This is a different way of whistling from that which one practices purely with the lips, which is the kind of whistling in which we are interested here.

Waarom werd er niet gefloten in de Oudheid? Ook dat weet van Stekelenburg:

In antiquity the melody of vocal music was much more subordinated to the lyrics, and had much less of an independent life, than is the case in modern music (Sendrey 1974:408). Furthermore, all parts of the composition – words, rhythm, melody – were less fixed and more dependent on the hic et nunc than nowadays.

Fluiten, denken wij, is cultureel bepaald: geen herkenbare melodietjes, geen vrolijk gekwintelier.

(Het prentje: Faun fluitend naar een merel, van Arnold Böcklin uit 1863)

zaterdag 28 juni 2008

Rustig in een kamer


De Franse wijsgeer Blaise Pascal meende dat alle ellende in de wereld voortkwam uit het feit dat mensen niet rustig in een kamer kunnen blijven zitten. Dat is een wijze gedachte die we volledig onderschrijven. Eén probleem: sommige mensen kunnen gewoon niet rustig in een kamer blijven zitten. En dat heeft de wetenschap nu bewezen.

Het grootste deel van onze geschiedenis trokken we rond. Dat heeft sporen nagelaten. Ook in onze genen. Eén kind op twintig vertoont symptomen van wat gemeenlijk ADHD heet: attention-deficit hyperactivity disorder. De oorzaak daarvan ligt mogelijk in iets ingewikkelds met neurotransmitters in onze hersenen, kon je lezen in ons lijfblad, The Economist (The misfits, 14.06.08).

Wat vandaag onaangepast gedrag is -niet kunnen stilzitten, voortdurend op zoek gaan naar nieuwe sensaties- was, veronderstellen evolutionaire psychologen, ooit een voordeel. Als jager en voedselverzamelaar met ADHD had je vermoedelijk een voordeel op andere nomaden die dat niet hadden. Dat verklaart die genetische overerving.

Klopt dat, vroegen Dan Eisenberg en zijn collega's van de Niorthwestern University in Illinois, zich af. En dus trokken ze naar Kenya waar ze twee groepen afstammelingen van een nomadische stam bestudeerden. De ene groep leefde in de stad, de andere trok nog rond. In beide groepen selecteerden ze die individuen die het genetisch patroon vertoonden dat verband houdt met ADHD. En wat bleek? Rondtrekkende ADHD'ers waren in vergelijking met rondtrekkende niet-ADHD'ers beter gevoed. Bij verstedelijkte ADHD'ers was dat net omgekeerd. Sommige mensen zijn genetisch voorbestemd tot rusteloosheid, maar worden daar in specifieke omstandigheden -bijvoorbeeld als nomade- ook beter van.

Vroeger had je vermoedelijk evenveel mensen die last hadden om rustig in een kamer te blijven zitten. Dat was toen geen erg. Die stuurde je gewoon naar het leger of naar de kolonies, daar konden ze hun overtollige energie kwijt. Maar daar richten ze, Pascal indachtig, dan vaak wel behoorlijk wat ellende aan.

Het is altijd wat.

vrijdag 27 juni 2008

Helemaal niet ondoorgrondelijk


Soms zijn Gods wegen best makkelijk te doorgronden. Met de ene hand maakt Hij de winkelstraten leeg, met de andere vult Hij ze met tempels en kerken. Veel duidelijker kan Hij het ons niet maken.

Ongelovigen nemen zondag de proef op de som. Loop de stad in. Ga op zoek naar straten die door de commercie werden verlaten. Als je geluk hebt, hoor je het al van ver: achter de met affiches beplakte etalages van lege winkelpanden wordt luidkeels gezongen en gebeden. De Heer wordt geprezen met orgel en tamboerijn. Gelovigen klappen in de handen en roepen Amen of Praise the Lord, telkens de priester een bijzonder tot de verbeelding sprekende gedachte ontvouwt. Hier wordt naar de Kerk gegaan zoals de Heer het destijds bedoelde.

Overal duiken ze op, de Afrikaanse kerken: in verlaten loodsen, in leegstaande winkelruimtes, in achterzaaltjes van cafés. Zondagmorgen zie je hele families, op hun paasbest gekleed, kleine jongetjes in driedelig pak, meisjes met fleurige linten in het haar, ter kerke gaan. Iedereen trots met de Bijbel onder arm. Vaak zijn dat opmerkelijk dikke boeken, goud op snee, in leer gebonden. Wie gelooft bespaart niet op dat soort dingen.

Officieel vinden we op deze site geloven een beetje kinderlijk. Los daarvan is het moeilijk niet onder de indruk te komen van zoveel overgave en devotie. Maar nog meer onder de indruk zijn we van de sociale rol van de kerken. Als je halt houdt voor zo'n pand en de affiches bekijkt lees je ook dat er gratis lessen Nederlands worden gegeven, dat er hulp wordt geboden bij het invullen van de belastingsbrief, dat ze met je meegaan naar het OCMW of de sociale huisvestingsmaatschappij.

Zo is het altijd gegaan met migranten. Via de kerk vind je nog het makkelijkst je weg in het land van aankomst. Dat bleek al uit het allereerste migrantenonderzoek ooit. In 1918 publiceerden Willam Thomas en Florian Znaniecki het eerste deel van hun studie over Poolse migranten in de Verenigde Staten. Nieuwkomers, vonden ze, integreerden eerst in de vertrouwde eigen kring en vervolgens in de bredere samenleving. Die twee stonden, aldus de sociologen, elkaar helemaal niet in de weg. Migrantenkerken willen de kudde bij elkaar houden. Maar daarom moeten ze ook hun nut bewijzen. En dus helpen ze je met allerlei aardse dingen. En zo vinden de nieuwkomers uit hoe de samenleving hier werkt. Mooi toch?

Daarom doen we, denken we, best ook niet te hysterisch over het feit dat nieuwkomers het liefst eerst nog onder elkaar zitten. Dat doen Belgen in het buitenland ook. Helemaal anders is of je als overheid die migrantenverenigingen en -kerken moet ondersteunen. Dat is dan weer geen goed idee, vinden we.

Als je steun geeft aan dat soort clubjes worden het instituten die zichzelf in stand proberen te houden. Om te kunnen overleven zullen ze veel tijd steken in intern organiseren en vergaderen. Dat leidt maar af van hun hoofdtaak. Bovendien zullen ze nieuwkomers vooral nieuwkomer willen houden. Als migranten op eigen benen voortkunnen, verliest het instituut immers zijn bestaansrecht. Overheidssteun belemmert integratie.

Als je verenigingen en kerken gewoon hun gang laat gaan, gaan ze de weg op van de Polen in Amerika. Van het eertijds bloeiende verenigingsleven is op veel plekken niets meer overgebleven. Na een paar generaties komen er nog hooguit wat enkelingen volksdansen en draagt meneer pastoor de zondagsmis op in een verloren zijkapel van zijn kerk.

Tenzij hij doet wat Amerikaanse kerken altijd al hebben gedaan: gelovigen lokken met spektakel, met mooie muziek, met spannende kerkdiensten, met leuke sociale activiteiten, met dienstbetoon. Dat is precies ook wat de Afrikaanse kerken in ons land doen. Het gevolg laat zich raden: Vlaamse kerken lopen leeg, de Afrikaanse zijn voortdurend op zoek naar ruimere behuizingen.

De moraal: overheden moeien zich best niet teveel met wat migranten en nieuwkomers in hun vrije tijd doen. Laat ze, waar ze dat willen, zich organiseren en verenigen. Laat ze hun eigen kerken en tempels stichten. Maak ze het leven niet onmogelijk, maar gooi er ook geen gemeenschapsgeld tegen aan. Als kerken en verenigingen zelf voor hun onderhoud moeten zorgen zullen ze, net als de Afrikaanse kerken, heel erg hun best doen. Doen ze dat niet, dan houdt het vanzelf op.

Overigens: als je binnenkijkt in de Afrikaanse kerken zie je ook steeds vaker witte mensen, weliswaar nog een beetje houterig, meedeinen met de muziek. Hier en daar roept er al eentje schuchter Prijs de Heer. Geloven kan ook leuk zijn, ondervinden ze daar.

Herkerstening door Afrikaanse bekeerlingen. Dat heeft de Allerhoogste toch weer goed gezien.

donderdag 26 juni 2008

Puntenkoers der naties


Waar we heel erg moe van worden is die puntenkoers der naties waarmee ze ons voortdurend om de oren slaan. Luxemburg steekt België voorbij inzake spuitwaterverbruik! Zwitserse bejaarden kunnen, bewijst onderzoek, langer op één been rondspringen dan hun Belgische leeftijdgenoten! In Letland eten de kinderen vroeger bloemkool dan bij ons! Deense loketbedienden snelste pakjesmakers van de Europese Unie! Dat soort dingen.

Absolute flauwekul. Het enige wat dat internationale getel en gevergelijk oplevert is rusteloosheid en dadendrang. Editorialisten schrijven verontwaardigde stukken in de krant. Waarom worden de Belgische stroopwafelfabrikanten afgetroefd door hun collega's uit Finland en Moldavië? Hoe komt het dat Hongaarse driejarigen veel beter vingerverven dan onze kleuters? Wat zegt de minister daarop?

En wat doet zo'n politicus dan? Die belooft beleid. Cijfers verzamelen. Statistieken. Een inhaaloperatie. Maatregelen.

Als je begint te vergelijken kan je alleen maar ongelukkig worden. Altijd is er wel iemand die op één of ander criterium beter scoort. Ongeveer het eerste wat we onze kindjes leren: het is niet omdat Gijsje in het water springt dat jij dat ook moet doen. Logisch toch? Behalve, blijkbaar, wanneer het over naties gaat: dan is vergelijken goed voor ons. Dat houdt ons scherp. Flauwekul. Zenuwachtig: dat worden we er van.

De Standaard vergelijkt al een hele week Vlaanderen en Nederland. Vandaag bleken ze onbedoeld grappig. Op het ene blad lees je waarom de Nederlandse universiteiten zoveel beter zijn. Omdat ze niet hiërarchisch zijn, omdat kritisch denken wordt gewaardeerd, omdat je buiten de vakjes mag kleuren. Op het volgende blad leggen ze uit dat het Vlaamse secundaire onderwijs superieur is. Waarom? Omdat er hier hiërarchie heerst, omdat we namen van koningen en hoofdsteden van provincies moeten van buiten leren, omdat er discipline wordt bijgebracht.

Herlees die laatste zinnetjes. Inderdaad: de verklaring voor de zogeheten achtersstand van Vlaamse universiteiten ligt, yep, in de manier waarop we ons secundair onderwijs organiseren.

Okee. Dat geven we dan onmiddellijk toe: een enkele keer is vergelijken best wel leuk. Een enkele keer.

woensdag 25 juni 2008

Wereldkampioen!


Dat het niets wordt met dit land kan je ook hier van afleiden. Als de Nederlanders naar het Europees kampioenschap voetbal gaan, kleurt het hele land oranje. Als de Turken een wedstrijd winnen op dat EK, rijden overal ter wereld Turken de halve nacht toeterend door de straten. Als wij Belgen wereldkampioen voetbal worden haalt dat nieuws zelfs de nationale pers niet.

Inderdaad. Wat lezen we vandaag, nota bene in een Nederlandse krant? Onze zuiderburen presteren al jaren niets meer op het internationale voetbaltoneel. Tot afgelopen weekend. De Rode Duivels hebben namelijk in Schotland het prestigieuze WK Moerasvoetbal gewonnen (Trouw, 25.06.08).

Wereldkampioen moerasvoetbal! Leve ons! Verf je huisgevel zwart-geel-rood, verkleed je als frietzak, hou deze nacht vrolijk je allochtone buren wakker door luid joelend de overwinning te vieren! Olé, olé, olé, olé. We are the champions, we are the champions!

Het prestigieuze WK Moerasvoetbal!

Geen toeval trouwens dat we net zo geweldig scoren in een discipline als moerasvoetbal. Vanaf het moment dat er modder en slijk aan te pas komen zijn wij Belgen onklopbaar: veldlopen, veldrijden, motorcross. Als het olympisch zwemtoernooi voor de verandering gewoon in een sloot werd gehouden, wonnen de Belgen in Peking gegarandeerd alle medailles in die sporttak. Geef ons blubber en smurrie en we halen goud.

En dat brengt ons bij volgend groot onrecht. Op de Olympische Spelen van 1900 tot en met 1920 was touwtrekken, tug of war in het Engels, een Olympische sport. De eerste jaren wonnen vooral de Britten en de Amerikanen veel medailles. Tot 1920, wanneer ons nationale team bestaande uit volgende Onsterfelijken -Georges Bourguignon, Alphonse Ducatillon, Raymond Maertens, Christin Piek, Henri Pintens, Charles van den Broek, François van Hoorenbeek en Gustave Wuyts- de bronzen plak behaalde.

Voelden de perfide angelsaksers de hete adem van onze jongens in de nek? Dachten ze: volgende keer halen die Belgen heel zeker goud? Is het om die reden dat deze uitermate boeiende en veelzijdige sport haar olympische status verloor? De vraag stellen is ze beantwoorden.

En dat de politiek dat allemaal maar laat gebeuren.

(Op het prentje: een ongetwijfeld adembenemende scène uit de touwtrekcompetitie op de Olympische Spelen van 1904)

dinsdag 24 juni 2008

De linksen zitten overal!


Een weinig gekend feit: ongeveer alle Amerikaanse presidenten of presidentskandidaten uit de recente geschiedenis waren links. Daar staan we hier in Europa niet bij stil, er van overtuigd zijnde dat het toch allemaal cowboys zijn of agenten van het grootkapitaal. Hou u vast: zowel Ford, Reagan, Bush I, Clinton, Gore, en nu Obama en McCain, blijken links te zijn. Wie er in het najaar ook verkozen wordt: de volgende Amerikaanse president is links. Linkshandig.

Dat is te mooi om louter toeval te zijn. Als we weten dat acht tot vijftien procent van de bevolking linkshandig is, is er duidelijk sprake van oververtegenwoordiging bij de Amerikaanse presidenten en kandidaten. Hoe komt dat? Twee hypothesen.

Eén, een sociale. Linkshandigen hebben zich van jongsaf altijd wat meer moeten bewijzen; linkshandigheid wordt nog vaak gezien als onhandigheid. Daardoor hebben ze zich een aantal vaardigheden eigen gemaakt die ze meer geschikt maken voor de politiek.

Twee, een biologische. Volgens wikipedia toont onderzoek aan dat left-handed people as a group have historically produced an above-average quota of high achievers. Hoe komt dat? Left-handers' brains are structured differently in a way that widens their range of abilities, and the genes that determine left-handedness also govern development of the language centers of the brain.

En het mooie is: vermits linkshandigheid er niet meer in de scholen wordt uitgestampt, wordt de mensheid ook almaar slimmer. The increase in the 20th century of people identifying as left-handed could produce a corresponding intellectual advance and a leap in the number of mathematical, sporting, or artistic geniuses.

Hoe zit dat in de Belgische politiek? Kom je daar opmerkelijk veel linkshandigen tegen? Daar, nemen we ons voor, zullen we vanaf nu iets meer op letten. Anderzijds: als je, zoals de wetenschap dan blijkbaar leert, als linkshandige een stuk slimmer bent heb je vermoedelijk wel andere dingen aan je hoofd dan, good grief, een carrière in de Belgische politiek.

(Het prentje: een horloge voor linkshandigen die dan, nemen we aan, aan de rechterarm wordt gedragen).

maandag 23 juni 2008

Op rolschaatsen


Ik kan toch moeilijk met de fiets of met rolschaatsen naar het buitenland gaan, wuifde de Minister van Defensie in 'De Zevende Dag' de kritiek weg dat hij te veel vliegt en in het buitenland vertoeft (De Morgen, 23.06.08).

Dat ziet de minister helemaal fout, denken wij. Uiteraard lukken fiets en rolschaatsen niet als je naar Afghanistan wil. Maar daar hebben we dan ook niet zoveel verloren. Maar naar de buurlanden of, pakweg, naar Denemarken: dat is helemaal niet onmogelijk.

Dat kan toch best leuk zijn? De minister op rolschaatsen, de generale staf op de fiets er achteraan. Iedereen tentstokken of potten en pannen mee in de fietstassen. Onderweg fijn kamperen. s'Avonds kampvuur. De luitenant-kolonel haalt zijn gitaar boven en er wordt gezellig meegezongen van Vrolijke Vrienden.

Hoe lang doe je daar over, helemaal naar Denemarken? Je bent al gauw een week onderweg. Dat is uitermate bevorderlijk voor de teambuilding. En bovendien ook nog eens goed voor de fysieke conditie van onze jongens.

Nee, het lijkt ons net een geweldig slim idee. De minister rolschaatsend over de Afsluitdijk, met in zijn kielzog de legerleiding en een peloton soldaten op de fiets. De minister zet vrolijk een lied in en iedereen zingt uit volle borst mee. Hoog op de gele wa-a-gen, rijd ik door berg en dal, dal, dal, dal...

zondag 22 juni 2008

Het leven, een ambacht


Een mooie gedachte in een mooi tweegesprek in de krant van gisteren (De Standaard, 21.06.08). Bart De Wever interviewt Marc Reynebeau. En die laatste ontwikkelt daarin ondermeer volgend idee:

Ik lijk nog altijd bevangen te zijn door het puberale idee: later, als ik groot ben, zal ik dit en dat doen. Maar dat is een overspannen verwachting, die ik tegelijkertijd wil temperen. We worden een beetje gek gemaakt door de veronderstelde nood aan een heroïsch, boeiend en spannend leven. Ik zal de Tour niet winnen en de kernfusie niet uitvinden. Het is misschien goed om als kind zulke ambities te hebben, maar je moet ze op tijd kunnen laten varen. Ik ben bang dat mensen zich ongelukkig maken door te grote ambities te koesteren, en niet na te denken over de situatie waarin ze echt verkeren.

Is die ongelukkig makende gedachte waarover Reynebeau het heeft universeel, des mensens? Is het een erfenis van de romantische tijd: het leven als kunstwerk, de mens als unieke persoonlijkheid? Is het een gevolg van het christendom: het leven dat we leiden is datgene waarop we in het licht van de eeuwigheid zullen worden beoordeeld? Feit is alleszins dat de gedachte sterker is dan onszelf: we willen aan alles zin en betekenis geven, zelfs aan het eigen leven. We stellen ons het leven voor als een project, waarin alles zijn plaats krijgt in functie van de te verwezenlijken doelstellingen.

En dat vloekt. Met het dagelijkse rommelen en prutsen, het onvoorspelbare, het willekeurige, het inerte, het tragische en het komische, het eindige en het beperkte, die ook deel uitmaken van het leven. En dat maakt ongelukkig.

Leven is geen kunst, hooguit een ambacht. Geen roeping, veeleer een beroep. Stielkennis bestaat er in dat door te hebben. Nog Reynebeau:

Een zeker gevoel van onvrede is niet slecht. Maar ik ben een voorstander van cut your losses. Op een bepaald moment moet je beseffen dat het er echt niet meer van zal komen. Maar de herinnering aan gemiste kansen blijft wel hangen. Fatalisme heeft te maken met de aanvaarding van de mislukking. Ik verzet mij niet tegen het falen, het is gebeurd. Dat is een vorm van energiebesparing: ik ga mij niet meer opwinden over zaken die ik niet meer kan winnen.

Wel grappig dat de zelfverklaarde progressief Reynebeau dat moet uitleggen aan de zelfverklaarde conservatief De Wever.

Goed gesprek. Moesten ze eens vaker doen.

(Het prentje: de start van Tour de France van 1954 in Amsterdam. Die hebben we ook al niet gewonnen. Collectie AHF / Ben van Meerendonk - IISG, Amsterdam)

zaterdag 21 juni 2008

Een gefundeerde mening


Tom Naegels heeft vandaag in de krant (De Standaard, 21.06.08)natuurlijk wel een punt. Als het verzamelde artiestengilde kant kiest in een maatschappelijk debat, heb je onwillekeurig de neiging om de argumenten van de tegenstrevers een stuk ernstiger te nemen. Maar in dit geval, de kwestie van de Lange Wapperbrug (Oosterweelverbinding), geven we de zangers en de dichters het voordeel van de twijfel. De nieuwe brug lijkt ons, om vier redenen, geen goed idee.

1. Een klassiek conservatief argument: het is gevaarlijk. Eigenlijk, daar moeten we eerlijk in zijn, kan niemand op dit moment precies voorspellen wat de gevolgen voor milieu en gezondheid zullen zijn. Dan kies je, denken wij, beter voor voorzichtigheid. Als er goede redenen zijn om aan te nemen dat de nieuwe brug gigantische hoeveelheden fijn stof zal veroorzaken en als we weten dat fijn stof voor veel dingen niet goed is, dan besluit je redelijkerwijs: niet doen.

2. Nog een conservatief argument: het is nutteloos. Verkeer zit behoorlijk ingewikkeld in elkaar, maar van één ding kan je zeker zijn. Als je nieuwe wegen voorziet, los je het mobiliteitsprobleem hooguit tijdelijk op. Voor je het weet is de file terug with a vengeance. Nieuwe wegen trekken méér chauffeurs aan. Als het verkeer ergens lijkt te bewegen trek het gewoon méér verkeer aan. En daardoor staat het onvermijdelijk na verloop van tijd weer stil. Dus: niet doen.

3. Nog een keer conservatief: je weet waaraan je begint, maar je weet niet waar het eindigt. Het Rekenhof laat nu, nog voor er ook maar één put gegraven of een meter beton gelegd is, verstaan dat het budget zal worden overschreden. Er hangt een opmerkelijk flou artistique over de begroting van het project. Dus kan je redelijkerwijs verwachten: het gaat langer duren en meer kosten dan begroot. Misschien, lessen trekkend uit vergelijkbare megaprojecten, erg veel langer en erg veel duurder. Daarom, nogmaals: niet doen.

4. Om af te sluiten, nog een anarchistisch argument: macht doet slechte dingen met mensen. Dat merk je aan de Antwerpse burgemeester. In aloude regententraditie heeft de burgemeester besloten dat de burgers niets van het project in kwestie begrijpen. Daarom is hij ze ook geen uitleg meer verschuldigd. Walk and don't look back, is naar eigen zeggen het principe -ontleend aan een flauw namaak reggaeliedje van Mick Jagger en Peter Tosh- waardoor de burgervader zich voortaan laat leiden. Dat is uitermate zorgelijk. Voor de geestelijke gezondheid van de burgemeester is het beter dat we hem tegen zichzelf in bescherming nemen. Niet doen dat project.

Zo. Daar heeft de wereld niet van terug. Een gefundeerde mening en wel vier argumenten. Nu mogen we buiten spelen.

(Hier het liedje van de tegen de Wapperbrug agerende artiesten. Hier het officiële voorstellingsfilmpje (merk op dat er in het filmpje bijna geen auto's op de nieuwe ring rijden: lekker rustig, laat maar komen dat project. Anderzijds: wie gaat dan de benodigde tol betalen?). Hier de site van tegenstanders. En op het prentje: de enige echte Lange Wapper)

vrijdag 20 juni 2008

Forvik


Een mooie dag voor de liefhebbers van alles wat klein is: Forvik heeft zijn onafhankelijkheid uitgeroepen! Het eilandje, behorend tot de Shetlandgroep, telt één inwoner, Stuart Alan Hill. En die had genoeg van eeuwen en eeuwen van tyrannie en sprak gisteren de historische woorden:

We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are entitled to certain inalienable rights and that among these are life, freedom and the expression of their full potential.

To secure these rights, a Government is instituted, deriving its just powers from the consent of the governed. Whenever any form of Government becomes destructive of these ends, or when there is a long train of abuses and usurpations, it is the right and duty of the people to alter or to abolish it. Then to institute new Government, laying its foundation on such principles and organising its powers in such form, as shall seem most likely to effect their security and prosperity. In Shetland there has been for many years abuses and usurpations by both government and Crown.


De rest -een opsomming van schandelijke misbruiken en vrijheidsberovingen door de Britse Kroon- kan u hier nalezen. In het algemeen dragen we natuurlijk elke vorm van kleinstaterij een warm hart toe. De Oostenrijkse filosoof Leopold Kohr -één van onze helden- hield destijds in The Breakdown of Nations een gloedvol pleidooi voor een wereld van ministaatjes. We konden hem daar grotendeels in volgen. Kleine staten zijn, argumenteerde Kohr, democratischer, transparanter en efficiënter.

Kohr hoopte dat zo'n wereld van lilliputters ook vredevoller zou zijn. Kleine staten betekenden, volgens Kohr, kleine legers en burgers die twee keer nadenken vooraleer ze zichzelf en/of hun zonen naar het front sturen. Daar durven we enigszins aan twijfelen. Je hebt maar een paar idioten nodig om, in zo'n wereld van kleine staten, bijzonder veel onheil aan te richten. Zo heb je vandaag langs de kusten van Somalië -in de praktijk een land dat al in ministaatjes is uiteen gevallen- terug piraten. Stel je een wereld voor als Somalië: wie kan optreden tegen kapers en roversnesten? Dan moeten een paar kleine staatjes een federatie vormen. Maar dan doen die rovers dat ook. En voor je het weet heb je terug een wereld van tot de tanden bewapenden grote staten. Vrezen we.

Los daarvan: wij wensen Forvik het allerbeste. Hill roept alvast de andere Shetlanders op om zijn voorbeeld te volgen en ook voor de onafhankelijkheid te kiezen. Maar er is meer:

Further, I also invite any suitable person from any country in the world, who supports these aims, namely to become free of liars, thieves and tyrants in government, to become a citizen of Forvik. It is my earnest desire that Forvik will provide an example for Shetland to follow and that Shetland in turn will provide an example for other countries and regions, the people of which would prefer a system where their politicians represent, rather than rule them.

Stuart Alan Hill, een man naar ons hart.



(Het prentje bovenaan: Stuart Alan Hill, gefotografeerd door Malcolm Younger - Millgaet Media)

donderdag 19 juni 2008

Mannen weten beter


Eén van de grote misverstanden van deze tijd is dat een goed gesprek wonderen doet. We worden geacht van ons hart geen moordkuil te maken en problemen in de groep te gooien. Door naar elkaar te luisteren en door zo precies mogelijk te formuleren wat er op onze respectievelijke levers ligt, zouden we betere mensen worden.

Niets van. De meeste problemen zijn ofwel a) vaag en onbestemd, b) onoplosbaar, c) van die aard dat ze na verloop van tijd vanzelf wel overgaan. In alle gevallen helpt praten geenszins. In geval a maak je de dingen alleen maar erger: door dingen proberen onder woorden te brengen maak je ze echter en groter. In geval b kan je net zo goed een goed boek lezen. In geval c idem. Dat zijn al twee boeken.

Zelf proberen we te leven naar de regel dat geen probleem zo groot is of je kan het proberen te negeren. We leven permanent in staat van ontkenning. We hebben niet de indruk dat we nadrukkelijk veel ongelukkiger zijn dan onze problemen-in-de-groep-gooiende-medemens.

Overigens is onze houding, denken we, er één die je wel vaker bij mannen aantreft. Mannen hebben een vernuftig systeem van probleembeheersing ontwikkeld. We beginnen met selectief blind zijn, als dat niet lukt laten we enkele goed gekozen vloeken rollen. Als dat ook dat niet helpt kijken we of er geen leuke voetbalwedstrijd op TV is of een film met Bruce Willis. Dat lucht op.

Vrouwen praten. Met elkaar. Urenlang. Niet doen, leert de wetenschap, lezen we vandaag in Metro:

Als vriendinnen met elkaar over hun persoonlijke problemen praten, stijgt het gehalte van het stresshormoon cortisol in hun speeksel. Dat duidt op een hechte vriendschap, maar leidt na verloop van tijd ook tot depressie en angst. Dat blijkt uit een onderzoek van psychologen van de universiteit van Missouri. Vooral als vrouwen over negatieve gevoelens praten, steeg het cortisol-gehalte.

Mannen weten beter.

woensdag 18 juni 2008

De dieren zijn het beu


De dieren zijn het beu. Ze verzamelden in het grote dierenbos en bespraken met grote ernst en somberheid de toestand van de wereld. Als er niets gebeurt gaan we met z'n allen ten onder, blaatte het schaap. Onaanvaardbaar, riep de giraffe. Een schande, voegde de withandgibbon er aan toe. We moeten iets doen, opperde het wrattenzwijn. Maar wat dan, vroeg de radeloze krokodil. We moeten ze pakken waar het pijn doet, sprak gedecideerd de neushoorn: laten we het verkeer lamleggen.

In geen tijd werd een aktieplan uitgewerkt. De bruine beer haalde z'n oude schoolatlas boven. Waar woonden erg veel mensen? India, suggereerde de bonte specht. En waar in India ligt het verkeersknooppunt? New Delhi, gilden twee hangbuikzwijnen. Dààr moeten we toeslaan, besloot de torenvalk.

De rest kon je lezen op de website van de krant (De Standaard, 17.06.08):

Wilde dieren leggen Indiaas vliegveld plat

NEW DELHI - Een invasie van wilde dieren heeft het vliegveld van de Indiase hoofdstad New Delhi maandag urenlang platgelegd. De problemen begonnen toen een familie varanen maandagochtend een van de twee landingsbanen van de luchthaven in bezit nam, schrijft de Indiase krant Hindustan Times. Het vliegverkeer werd meer dan een uur stilgelegd, zodat de dieren gevangen konden worden. Later op de dag kuierden ook jakhalzen en haviken over het terrein van het vliegveld. Uiteindelijk werden meer dan honderd vluchten getroffen door vertragingen, aldus een woordvoerder van de luchthaven.


Kom tot inkeer mensen, voor het te laat is! Denk aan de pinguïn en de pimpelmees. Draag zorg voor mus en krekel. Trek je het lot aan van de dieren van het woud en van de zee. Zoniet slaan ze opnieuw toe. Het kan overal gebeuren. Voor je het weet blokkeren walvissen en zeerobben de haven van Antwerpen, houdt een roedel wolven een sit in op de Brusselse Ring en beschijten eensgezind vijftienhonderd vale gieren het Hellend Vlak van Ronquières.

De dieren zijn het beu. Gelijk hebben ze.

(Overigens: wat er in New Delhi gebeurde is nog maar het begin! Lees er de uitermate fijne stripverhalen over Kobe De Koe, van De Moor en Desberg -geweldig goed vertaald door de betreurde Johan Anthierens- maar op na. Visionair!)

dinsdag 17 juni 2008

Mooi van Laeremans


Hoera! Eindelijk een maatschappelijk debat over een onderwerp waar we iets van af weten. Eindelijk kunnen we gebruik maken van onze ervaringsdeskundigheid.

Gisteren ging Minister van Overheidsbedrijven Inge Vervotte op bezoek in Herentals. Daar werd feestelijk een nieuwe piekuurtreinverbinding geopend. Iedereen blij en tevreden natuurlijk. Tot de minister even een plasje moest doen. De minister bezocht het stationstoilet en daar werd ze minder vrolijk van. Een vuile wc, geen toiletpapier, geen handdoek of papier om de handen te drogen. Dat kunnen we vandaag allemaal lezen in Het Laatste Nieuws.

Wat de minister onderscheidt van ons, gewone ervaringsdeskundigen, is dat ze dan gewoon even de directeur-generaal reizigersvervoer van de NMBS tot bij haar roept en, aldus de krant, haar ongenoegen uit. Wij uiten ook veelvuldig ons ongenoegen over de toestand van stationstoiletten, stationshallen, stationsbanken, stationsgangen en wat al niet meer. Maar behalve de arme mevrouw pst. is er niemand die op die momenten naar ons luistert.

De stationschef van Herentals, ene Gust Laeremans, hoorde, aldus weerom de krant, de klachten en stak de hand in eigen boezem. De toiletten waren inderdaad vies en vuil en ik ben daar heel beschaamd over. Ik ga me persoonlijk verontschuldigen bij mevrouw de minister, liet hij weten.

Mooi van Laeremans, natuurlijk. Vergelijk zijn reactie met die van de bobo's van de NMBS. Die wijten de toestand van het toilet aan vandalen. Die zouden zondagnacht de rollen toiletpapier hebben meegenomen en graffiti hebben aangebracht.

Dan denken wij, eenvoudige ervaringsdeskundigen, als je, zoals de NMBS-top, heel precies weet dat zondagnacht (!) vandalen hebben huisgehouden en als je even precies weet dat maandagmorgen de minister op bezoek komt: waarom stuur je dan niet in alle gauwte iemand naar de kruidenier om de hoek toiletpapier halen? Waarom ga je, desnoods zelf, niet even met de zwabber over de toiletvloer en spons je in één moeite ook niet gewoon de toiletbril af? Ervaringsdeskundiggewijs denken wij dat de NMBS-bonzen als gewoonlijk uit hun nek kletsen en, even gewoontegetrouw, hun paraplu openhouden. Wij zijn onschuldig! Het waren vandalen! Zondagnacht!

Dat is van het niveau van de hond heeft mijn huiswerk opgegeten. Denken die van de NMBS misschien dat wij idioten zijn? Yep, dat denken ze inderdaad.

maandag 16 juni 2008

Hoofdtelefoon, negen letters


Als je het één keer hebt ingevuld vergeet je het nooit meer, maar de eerste keer is het wel zoeken. Hoofdtelefoon, negen letters: ezelsoren. Leuke vondst, overigens. Als je die omschrijving hebt gehoord, kijk je helemaal anders naar je hoofdtelefoondragende medemensen.

Wat dat betreft is er een cultuurverschil dat we moeilijk kunnen duiden. Kijk op de tram, op de bus, de trein of gewoon op straat naar de mensen die hun eigen muziekinstallatie bij hebben. Het ene deel van de hoofdtelefonisten draagt exemplaren die zo klein mogelijk zijn: piepkleine oortjes die bij voorkeur helemaal in de schelp van het oor verdwijnen. Voor het andere deel van de ezelsorendragers is groot dan weer niet groot genoeg: het lijkt wel of ze potdeksels aan de oren hebben gebonden. Vanwaar die verschillen?

Meestal zitten dat soort dingen relatief eenvoudig in elkaar. Draagt de meerderheid wijde broeken, dan is er een hippe minderheid die voor smal gaat. Zijn joekels van oorbellen helemaal je van het, dan kan je er donder op zeggen dat de meer trendgevoelige dames kiezen voor discreet. Actie, reactie. Je onderscheiden van de massa.

Met de hoofdtelefoons lijkt het ingewikkelder te zijn. Op de dragers van de piepkleine oortjes kan je alvast geen peil trekken: jong, oud, man, vrouw, sexy, saai, alle soorten en gewichten. Daar vinden we geen systeem in.

Bij de potdekselaars zie je twee soorten, valt ons op. Enerzijds bijzonder ernstig uitziende mensen, lezers van Testaankoop, als het ware. Die kiezen, denken we, voor mega-koptelefoons omdat ze bezorgd zijn voor hun gehoor, of omdat ze vooral een kwaliteitsvolle weergave willen. Anderzijds heb je alternativo's: jongens en meisjes met dreadlocken en veelkleurige harembroeken. Waarom gaan die voor de grote hooftelefoon? Denken ze -bewust met de natuur omspringend en dat soort dingen- meer na over de gevolgen van geluidsoverlast? Draaien ze dusdanig psychedelische muziek dat ze vooral geen enkel geluidseffect willen missen? Of dragen ze die gigantische hooftelefoons toch vooral om zich van de anderen te onderscheiden?

Welke jonge socioloog zoekt dat voor ons uit?

zondag 15 juni 2008

Vakantieliteratuur gevraagd


Begin volgende maand gaan we op vakantie en, omdat we nooit iets aan het toeval overlaten, wordt er nu al druk nagedacht over welke boeken er mee mogen. We hebben in het verleden verschillende systemen uitgeprobeerd. Soms nemen we alleen boeken mee die we al gelezen hebben en die we leuk vonden: dat bespaart ontgoochelingen. Soms zijn we wild en avontuurlijk. Dan nemen we boeken mee waar we helemaal niets van afweten en die we, terwijl we ze wegbergen tussen de polohemdjes en de strandsandalen, toefluisteren: verras ons!

Dit jaar hebben we niet echt een systeem. Dat is even schrikken. We hebben de laatste weken een stapeltje laten groeien waaruit we, als het zo ver is en indien nodig, een finale selectie maken. Die mogelijke selectie baart ons nu al zorgen. Stel dat we te weinig lectuur bij hebben? Stel dat we, eens ter plekke, onweerstaanbaar beginnen verlangen naar één van de boeken die we op het laatste moment hebben thuisgelaten? Het is niet altijd makkelijk ons te zijn.

Wat ligt er op ons voorlopige stapeltje?

-Jorge Luis Borges, De Aleph en andere verhalen. Die hebben we vroeger al gelezen en dat lijkt dus een veilige keuze.
-Jonathan Swift, Gulliver's Travels. Nooit gelezen, behalve dan destijds in de kinderboekversie. Lijkt ons wel wat.
-Friedrich Nietzsche, De Antichrist. Nooit Nietzsche gelezen. Leek ons altijd meer iets voor contactgestoorde pubers. Overtuig ons van het tegendeel, Friedrich.
-Neil Gaiman, Neverwhere. Vorig jaar lazen we met veel plezier American Gods en Anansi Boys. Wordt weer de moeite, denken we.
-Virginia Woolf, Orlando. Nog nooit Woolf gelezen. Orlando was wel een heel mooie film, dus dat schept verwachtingen.
-Eileen Power, Het dagelijks leven in de middeleeuwen. Een oud Aula-pocketje dat we ooit ergens opdoken. De criticus Kingsley Martin schreef over de auteur: She wrote delightfully, her account of the domestic life of nunneries would never bore anyone, and her Medieval People showed that careful scholarship can be made popular and achieve large sales.
-Robert H. Frank, The Economic Naturalist. Why economics explains almost everything. Eindelijk het antwoord op al onze vragen.

Omdat we reizen om te leren: lieve lezer, als u nog goede tips heeft, laat ze komen.

zaterdag 14 juni 2008

Traditional Irish Blessing


Gewone mensen weten niet wat goed voor ze is. Als je het volk zijn gang laat gaan, loopt het toch maar in zijn ongeluk. Gelukkig zijn er experten in allerlei soorten en gewichten. Die weten dat wel. Gewone mensen moeten luisteren en doen wat die experten zeggen. Dat bespaart veel narigheid.

Dat is zo'n beetje de teneur in de commentaren bij het Ierse EU-referendum. Weldenkende mensen geloven blijkbaar nog het meest in een systeem van verlicht despotisme. We citeren, bij wijze van voorbeeld, uit een opiniestuk van een Antwerps politicoloog (De Standaard, 14.06.08).

Het eiland telt meer schapen dan burgers en ligt allesbehalve in het centrum van Europa. Maar die verdomde Ieren zijn er toch maar weer eens in geslaagd om het Europees integratieproces te vertragen.

De Ieren zijn om twee redenen een asociaal zootje, verklaart de politicoloog. Een: Ierland is rijk geworden dankzij Europa. Stank voor dank dus. Twee: Asociaal omdat de meeste lidstaten ondertussen het verdrag hebben geratificeerd.

De Ieren zijn ook een beetje dom. Ze weten van niets en stemmen tegen, bijvoorbeeld omdat ze slecht hebben geslapen. Of omdat ze om de tuin worden geleid door enkele (soms rijke) lui die hard kunnen roepen en ofwel effectief nadeel zouden ondervinden door het verdrag ofwel de aan de macht zijnde regering om politieke redenen de das willen omdoen.

Gelukkig voor de Ieren ligt het niet alleen aan hen. Het ligt, in het algemeen, aan de burgers die niet verder kijken dan hun neus lang is. Burgers mogen best hun gedacht zeggen hoor: bijvoorbeeld over totaal onbelangrijke en dus ongevaarlijke onderwerpen. Wanneer het geschilpunt zeer herkenbaar is voor de burger, dicht bij zijn eigen leefwereld, en dus best op lokaal niveau, en in redelijk simplistische termen samen te vatten, en op een relatief neutrale manier in vraagvorm aan de kiezer voor te leggen, als aan al (!) deze voorwaarden is voldaan, dan pas zou men kunnen overwegen om alle burgers te raadplegen via een referendum.

Om al deze redenen zijn wij bijzonder blij met de Ierse nee-stem. Wat dat soort elitaire mispunten ongelukkig maakt, kan niet genoeg worden aangemoedigd.

Om het Ierse levensgevoel nog even nadrukkelijker in de verf te zetten: twee fijne stukjes -met muziek- uit de werkelijk geweldige Ierse film Hear My Song. De film gaat over de beroemde Ierse tenor Josef Locke die Groot-Brittannië moest ontvluchten omdat hij zijn belastingen niet betaalde. Locke dook onder in zijn geboorteland en trad af en toe incognito op. Tot grote vreugde en jolijt van de Ieren. Het eerste stukje: Joseph Locke verdient de kost als schipper op een overzetboot. Als hij denkt dat niemand het hoort, oefent hij muziekjes in. Het tweede stukje: Mickey, die Locke opnieuw in Engeland wil doen optreden, heeft een oud vervallen theater gevonden waar Locke, onder een andere naam -maar iedereen weet al snel om wie het gaat- een formidabel concert geeft. Ook de politie komt er echter achter en valt de zaal binnen. Vooraleer ze hem inrekenen mag Locke nog een afscheidsliedje zingen, wat hij met glans doet.

Leve de Ieren, leve Josef Locke. May the wind always be at your back!

May the road rise to meet you
May the wind be always at your back
The sun shine warm upon your face
The rains fall soft upon your fields
And until we meet again,
May God hold you in the hollow of his hand.

(Traditional Irish Blessing)

vrijdag 13 juni 2008

Balkanleven


Goran Bregovic is uit een boom gevallen. Een kersenboom om precies te zijn.

Ergens hoort het er wel bij. Je ziet Bregovic -bekend als filmmaker en van zijn Weddings and Funeral Band- zo aan de gang. Een wild familiefeest ergens diep in Servië, op zo'n rommelig en verwilderd erf. Daar liggen de resten van een roestige Yugo (zie prentje) met de banden eraf, ginder wordt een varken aan het spit gedraaid. Oom Dragan en neef Mirko staan recht op hun plastieken tuinstoelen en zingen, luid door elkaar, verschillende aangrijpende levensliederen. Een paar kippen kijkt kritisch toe vanop het dak van hun doorgezakte hok, een rafelige hond heft zijn poot tegen een scheve tafel, beladen met flessen drank, olijven, brood en salami. Goran heeft net een fles slivovitsj aan de lippen gezet en laat, vanuit de top van de kersenboom, weten dat er geen mooiere vrouwen zijn dan Servische vrouwen. Vijftien seconden later ligt Goran onder de boom. En de fles slivovitsj gaat nog een keer rond. En nog een keer.

Balkanleven! We stellen er ons vermoedelijk teveel van voor. Alhoewel. Onze zigeunerburen doen vaak toch erg hun best om alle stereotypen te bevestigen. Maar daarom zien we ze niet minder graag, natuurlijk.

In bijlage een muziekje! Een zeer enthousiaste versie van Kalasjnikov, één van de lijfliederen van Bregovic' groep. De klankkwaliteit is niet denderend maar dat is een erg, eh, West-Europese gedachte, zullen we maar zeggen. Sfeer, daar gaat het vermoedelijk om. (Let vooral ook op de helemaal uit de bol gaande klassieke muzikanten, achteraan de scène.)

Anderzijds: wat al die ex-Joegoslaven nu van dit liedje vinden willen we wellicht niet weten. Elk youtube-filmpje van Bregovic is meteen goed voor een forse discussie, merk je. De ene eist hem op voor zijn nationaliteit, de andere beklemtoont net dat Bregovic niet echt tot de groep behoort, vermits zijn moeder of achtergroottante of aangetrouwde neef tot de rivaliserende nationaliteit behoort.

Ook Balkanleven.

(Bregovic viel overigens gewoon uit de boom in zijn eigen tuin, in een chique buitenwijk van Belgrado. De componist maakte een vrije val van vier meter en hield daar zware, maar geen levensbedreigende verwondingen aan over, leert het persbericht.)

donderdag 12 juni 2008

Verloren hart, verloren droom


Vorige week kwam Johnny White nog eens in het nieuws. De zanger baat een taverne uit in Scherpenheuvel en daar vonden ze, boven de dancing, een plantage met een vierhonderdtal cannabisplanten. Meteen hadden grapjassen een nieuwe bijnaam klaar voor de beproefde zanger: Johnny Wiet.

Wij geloven Johnny op zijn woord: Johnny weet van niets. De zanger raakte in zijn commentaar op het gebeuren overigens een gevoelig punt aan: misschien, liet hij weten, draaien ze nu toch nog eens één van mijn hits op de radio. Inderdaad.

Nergens hoor je af en toe nog eens zo'n fijne Vlaamse klassieker. Nooit hoor je Marva's Eiland in de Zon, nooit hoor je Jimmy Frey's Rozen voor Sandra. En dan maar klagen dat de mensen niet meer kunnen zingen.

Af en toe, met heel veel knipogen erbij, doet de VRT wel eens een inspanning. Zo werden recent, in het programma Zo is er maar Eén, een aantal Nederlandstalige klassiekers gecoverd door zangers en artiesten waarvan ze op de VRT niet teveel schrikken. Johnny White zelf op TV: dat kan niet, menen de programmamakers. Voor je het weet denken ze dan immers dat je dat écht mooi vindt, denken ze dat je tot het klootjesvolk behoort. Pas als -zoals nu met Bobbejaan Schoepen of Nicole en Hugo- je heel zeker weet dat het mag van de cultuurpolitie, kan je zo'n zanger nog wel eens opvoeren in een programma. Bange wezels, daar op de VRT.

Niettemin luisteren we blij en dankbaar naar Lucas Van Den Eyndens vertolking van Johnny White's fantastische klassieker Verloren Hart, Verloren Droom. Uit 1972, maar tijdloos, net als het prentje van Johnny hierboven (het filmpje is van slechte kwaliteit, maar dat is bijzaak). Hier hoor je een fragment van Johnny's oorspronkelijke versie.

Als je het filmpje aanklikt, hou er dan onderstaande tekst bij: gezellig meezingen!

Langzaam tikt de klok de tijd voorbij,
Voorbij ging ook het spel van jou en mij.
Het spel der liefde, het spel met vuur
De vlam was hevig, maar kort van duur
Het nam m’n hart, het nam m’n droom
Ze zijn voortaan in rook vergaan…

Verloren hart, verloren droom, ik ben alleen
Ik had je alles meer dan alles willen geven!
Verloren hart, verloren droom waar moet ik heen?
Je was toch alles en nog meer in mijn leven
Ik roep je naam je antwoord niet
Je denkt heel zeker niet aan mij en mijn verdriet
Er is geen hoop meer, ik weet het wel
Voor jou is liefde toch maar een spel,
Verloren hart, verloren droom
’t geluk ging mij voorgoed voorbij - voorbij!

Langzaam tikt de klok de wijzers voort
Steeds verder van me weg, wat bij me hoort.
M’n hele toekomst is eenzaamheid
Zovele uren en zoveel tijd
Je nam m’n hart, je nam m’n droom
Het wordt nooit meer zoals weleer!!!

Verloren hart, verloren droom, ik ben alleen
Ik had je alles meer dan alles willen geven!
Verloren hart, verloren droom waar moet ik heen?
Je was toch alles en nog meer in mijn leven
Ik roep je naam je antwoord niet
Je denkt heel zeker niet aan mij en mijn verdriet
Er is geen hoop meer, ik weet het wel
Voor jou is liefde toch maar een spel,
Verloren hart, verloren droom
’t geluk ging mij voorgoed voorbij - voorbij!

woensdag 11 juni 2008

Heist-op-den-Berg


Stadssociologen hebben het moeilijk om neutraal te staan tegenover hun onderwerp. Voor een vorige generatie was de stad des duivels: bandeloosheid, ontworteling, anomie. Vandaag is het net het omgekeerde: de stad is het mooiste dat de mens overkwam. Stedelingen heten, aldus de sociologen, creatief te zijn, cosmopolitisch en wat al niet meer.

Vandaag is de slechte van het verhaal de voorstad. Daar is het leven doods, de mensen bekrompen, de wijken sociaal en etnisch gesegregeerd. Omdat de stadssociologen zo vol zijn van de stad komen ze vrijwel nooit in de voorstad. Dat zouden ze wel eens moeten doen.

In The Economist hebben ze wat cijfers verzameld (An Age of Transformation, The Economist, 31.05.08). Wat blijkt? Vandaag zijn -nu al in de VS en de rest lijkt te volgen- steden meer sociaal en etnisch gesegregeerd dan de voorsteden. In de binnenstad zijn er kantoren en restaurants en wonen de bemiddelde blanke mensen. In de stadsrand woont wie armer is en gekleurd. In de voorstad woont men meer door elkaar: zowel wat kleur als inkomen betreft.

Doods versus cosmopolitisch? Ook dat valt nogal mee. Vroeger trokken bijvoorbeeld homoseksuelen naar de stad. Daar vond je gelijkgestemden en daar was lol te beleven. Vandaag is er blijkbaar minder behoefte aan een eigen clubcircuit. De grote Amerikaanse steden -dat wordt blijkbaar allemaal bijgehouden- verliezen homo's aan de voorsteden. Naarmate de maatschappelijke discriminatie vermindert is er ook minder behoefte aan ghetto's. Datzelfde geldt blijkbaar ook voor zwarten en Aziaten. Ook die verhuizen naar de voorstad.

Creatief? Vandaag zijn de nieuwe banen in groeiende mate in de Amerikaanse voorsteden te vinden, niet meer in de stad. Ook gespecialiseerde winkels en bedrijfjes trekken weg. In de voorsteden zie je winkelcentra ontstaan die nog het meest lijken op de oude binnensteden: winkels op loopafstand van waar je woont. Nieuwe ziekenhuizen? In de voorsteden. Waarom? De huur- en de grondprijzen. De stad blijkt in velerlei betekenissen onbetaalbaar.

Is voor The Economist dan alles geweldig in de voorstad? Neen. Voorstadwonen en -werken zijn meer belastend voor het milieu. Voorstedelingen zitten meer in de auto en zorgen voor meer verkeersopstoppingen. En vooral: als iedereen in de rust van de voorstad wil wonen is er vrij snel geen voorstad meer over.

Even naar Vlaanderen. De ongetwijfeld uitermate sympathieke, maar enigszins karakterloze Antwerpse gemeente Heist-op-den-Berg sprak marketingmensen aan, lezen we in de krant. Die vertelden de gemeente dat ze er 10.000 inwoners bij moet hebben. Heist-op-den-Berg moet een regionale aantrekkingspool worden, dat moet gebeuren door woonuitbreidingsprojecten en een aantrekkelijk uitgangsleven:

Als grote blikvanger schuiven de vorsers een nieuwe invulling van de Heistse berg naar voren. “Na vijf uur ’s avonds is het daar nu doods. We stellen voor om er een horecaplein van te maken met grote toeristische aantrekkingskracht. Ook een kunstgalerij zou er niet misstaan”.

New York, Tokyo, Barcelona: let maar op. Hier komt Heist-op-den-Berg.

(Het prentje: één van de meer diervriendelijke gemeentelijke wapenschilden, dat van Heist-op-den-Berg.)

dinsdag 10 juni 2008

Studiecentrum Snacks en Zoetwaren


Soms staan er geweldig interessante dingen in de krant (De Standaard, 10.06.08). Lees even mee:

We hebben vorig jaar voor 1,8 miljard aan snoep gekocht, of 6,7 procent meer dan in 2006. In volume nam het verbruik van snoep met 2,5 procent toe, in omzet met 6,7 procent, zo blijkt uit cijfers van het Studiecentrum Snacks en Zoetwaren (SSZ), dat afhangt van de snoepindustrie. Volgens manager Peter-Jan Lucas van SSZ is de belangrijkste oorzaak van het meerverbruik de barslechte zomer. Door de vele regen zijn we meer chocolade gaan eten: in de drie zomermaanden steeg de verkoop daarvan met 17 procent in volume en met 23 procent in omzet. Vooral de donkerdere soorten zijn in trek.

Een Studiecentrum Snacks en Zoetwaren (SSZ)! Man, man. Dat hadden we zelf niet kunnen verzinnen. En dat verband tussen slecht weer en donkere chocolade: meesterlijk!

Als goede wetenschappers gaan de dappere vorsers van het SSZ echter ook de moeilijkere vragen niet uit de weg, bijvoorbeeld die over het verband tussen meer snoepen en meer dikke mensen:

Als we op lange termijn kijken, blijft de hoeveelheid snoep die we verbruiken, nagenoeg constant. Het is dus niet snoep op zich dat er verantwoordelijk voor is dat er zoveel meer dikke kinderen zijn, wel het feit dat men veel meer tussendoor eet.

Net echte wetenschap, dat Studiecentrum Snacks en Zoetwaren, dat afhangt van de snoepindustrie.

maandag 9 juni 2008

Goede bedoelingen


Als het over moraal gaat heb je, blijkbaar onvermijdelijk, twee strekkingen. De enen redeneren in termen van principes en goede bedoelingen. De anderen proberen de gevolgen en resultaten in te schatten. Die van de principes vinden die wikkers en wegers koud en ongevoelig. Die van de gevolgen en resultaten vinden de principiëlen naief.

De Stad Antwerpen onderzoekt of bij overheidsopdrachten voorrang gegeven kan worden aan bedrijven die werk maken van diversiteit. Bedrijven die voor de Stad willen werken zullen moeten kunnen aantonen dat ze allochtonen, homo's of mensen met een handicap tewerkstellen (Gazet Van Antwerpen, 5.06.08).

In termen van Goede Bedoelingen valt zo'n maatregel te begrijpen. De arbeidsmarkt is geen afspiegeling van de samenleving. Leden van sommige groepen zijn oververtegenwoordigd in de werkloosheidscijfers en ondervertegenwoordigd in de maatschappelijk meest begeerde functies. In termen van Goede Bedoelingen luidt de concusie dan: de overheid moet het goede voorbeeld geeft en bij voorkeur banen geven aan diegenen die op de arbeidsmarkt aan het korste eind trekken.

In termen van Gevolgen en Resultaten herleid je die maatregel tot een eenvoudige rekensom. Stel: bij een aanwerving bieden zich twintig kandidaten aan. Eén slechts wordt de uitverkorene. Negentien zullen daardoor een beetje ongelukkig zijn. Maar als die negentien denken dat die ene het haalde op basis van een faire procedure, kunnen die daar vermoedelijk mee leven.

Zelfde situatie, maar nu met zo'n achtergestelde groepen bevorderende maatregel erbij. Nog altijd is er slechts één die het haalt en zijn er negentien die sip kijken. Als echter die ene gelukkige het ongeluk heeft om tot zo'n achtergestelde groep te behoren, is het voor die andere negentien meteen duidelijk. Ze haalden het niet, niet omdat ze niet goed genoeg waren, maar omdat de procedure onfair was: die ene moest het wel halen.

Reken vervolgens zelf uit: een paar honderd vacatures en aanbestedingen, waarbij de achtergestelde groepen bevorderende maatregel geldt. Hoeveel mensen moet je zeggen dat ze de job of het contract niet hebben gehaald? Hoeveel mensen zeggen voortaan tegen hun vrienden en kennissen: ik ben geen racist, maar...

Precies. Is moraal dan alleen maar een kwestie van rekenen? Neen, want ook nadat je de sommetjes hebt gemaakt moet je een principiële afweging maken. In dit geval: weegt deze specifieke maatregel, bedoeld om achtergestelde groepen een duwtje in de rug te geven, op tegen het ressentiment dat je daardoor bij grote groepen oproept.

In dit geval: wij denken van niet.

(Het prentje: dat onderscheid tussen ethiek van goede bedoelingen en ethiek van gevolgen vind je, enigszins complexer geformuleerd, bij de socioloog Max Weber. Meestal zie je Weber -één van onze helden- op foto's somber en getourmenteerd kijken. Het doodsmasker toont, vreemd genoeg, een ontspannen en bijna vrolijke Weber. Vermoedelijk zegt dat iets over zo'n man. Het doodsmasker vind je in Hans Norbert Fügen, Max Weber, Rowohlt, Berlijn 1985.)

zondag 8 juni 2008

België eindigde in Plopsaland


Politici mogen ook wel eens aan latere historici denken. Vandaag spreekt CD&V-voorzitster historische woorden. Haar partij, laat ze weten, deed haar laatste bod. De CD&V-voorstellen zijn die van de laatste kans. Als de Franstaligen er niet op in gaan is het gedaan.

De hervormingen tegenwerken, staat volgens CD&V gelijk met het op het spel zetten van de toekomst van het land. 'Wij zijn nog bereid de interregionale en interpersoonlijke solidariteit te verdedigen. Maar als men geen ernstig gesprek over de inhoud van onze voorstellen wil aangaan, als men de noodzakelijke hervormingen voor ons land onmogelijk maakt, sluiten wij geen enkele optie uit', aldus Thyssen (De Standaard online, 8.06.08).

Geen enkele optie? Dus ook separatisme niet, vroeger ze haar. Thyssen bevestigde. Voor de CD&V houdt het, bij mislukte onderhandelingen, op. Dat maken we het einde van België mee.

Dat is wel wat. Alleen jammer dat de partij vandaag, of all places, vergaderde in ... Plopsaland! Stel je voor: latere historici die proberen uit te leggen waar zich precies het fundamentele keerpunt in de inter-Belgische verhoudingen situeert, het moment dat de CD&V openlijk voor het separatisme koos. En dan moeten ze het hebben over, zucht, De Verklaring van Plopsaland.

België begon in de opera, met de Stomme van Portici, en eindigde in Plopsaland, met de rede van Thyssen.

Plopperdeplopperdeplop.

zaterdag 7 juni 2008

Genetica gaat langer mee


Naties, leren historici, zijn een grotendeels negentiende eeuwse uitvinding. Als je verder gaat in de tijd stelt bijvoorbeeld de hele notie Vlaanderen niet zoveel voor. Mensen identificeerden zich met hun stad of dorp. Wat er vijftig kilometer verder gebeurde, kon zich net zo goed op een ander continent afspelen. Als je het over die tijden hebt, is spreken over iets als de Vlaamse natie een anachronisme.

Dat zal ongetwijfeld wel zo zijn. Maar wat opmerkelijk is, is dat de mensen die vier- of vijfhonderd jaar geleden in deze streken leefden als twee druppels lijken op nogal wat van de mensen die hier vandaag wonen.

Neem zelf de proef op de som. In het Brusselse Museum voor Schone Kunsten hebben ze een deel van de schilderijencollectie van de Britse koningin te leen. The British Royal Collection toont een vijftigtal doeken, uit de Zuidelijke Nederlanden, uit een periode die loopt van Memling tot Teniers, met werken van ondermeer Metsys, Breugel en Van Dyck.

Veel mooie dingen te zien. Een schitterend rariteitenkabinet van Frans Francken de Tweede, bijvoorbeeld. Maar het opmerkelijkste is die herkenbaarheid. Kijk naar een doek, draai je om en overschouw je medebezoekers: daar zie je zo'n zuinig Memlingmondje, daar een vlezige Rubenskop, daar de blozende konen van Jordaens. Geschiedenis is vluchtig, genetica gaat langer mee.

Is het ook een mooie tentoonstelling? Zeker weten. Het feit dat er slechts een beperkt aantal doeken hangt maakt het ook erg overzichtelijk. Je hebt niet dat opgejaagde gevoel van monstertentoonstellingen: ojee, nog tien zalen te gaan. Je kunt rustig op je schreden terugkeren en, wat zeker bij de Breugels loont, wat langer blijven kijken.

Mensen houden, merk je, nog het meest van schilderijen met flink veel details. Kijk, daar een hond! Kijk, daar gooien ze met sneeuwballen! Kijk, daar staat er één tegen de kerk te plassen! Mensen geven graag hun ogen de kost. Mensen vinden het leuk een verhaal bij de plaatjes te verzinnen. Daarom wordt het ook nooit iets met de niet-figuratieve schilderkunst.

Mevrouw pst. stelde bij het buitengaan een pertinente vraag: zou de Britse koningin af en toe door haar paleis wandelen en haar schilderijen bekijken? Als we mogen voortgaan op de geweldige film The Queen van Stephen Frears zou dat wel eens kunnen tegenvallen. De koningin is wellicht meer een natuur- dan een kunstmens: gezellig de rubberlaarzen aan en de honden uitlaten.

Ook leuk natuurlijk.

(Het prentje: deze hangt ook op de tentoonstelling. Een statieportret van de misschien toch wel een beetje trotse eigenares van de collectie, door Richard Stone geschilderd: Her Majesty Queen Elizabeth II, 1992.)

vrijdag 6 juni 2008

Correctievloeistof


De laatste keer dat we een potje Tipp-Ex tegenkwamen was in een Belgenmop. Hoe kan je zien dat er een Belg aan je computer heeft gezeten? Als er Tipp-Ex op het scherm kleeft. Woeha!

Tipp-Ex! Dacht je dat je netjes klaar was met je werk: shit, een tikfout. Potje Tipp-Ex -correctievloeistof in mooi Nederlands- erbij en zo voorzichtig mogelijk de fout bedekken. Tekst terug in de machine draaien en de verbetering tikken. Klaar! Néééé! Tipp-Ex was nog niet helemaal droog: de versgetikte letter baande zich een weg door de dekverf. Dan maar een nieuwe laag aanbrengen. Help! De nieuw aangebrachte verf trekt oneffenheden in de nog vochtige eerste laag. Raààààààh. Dan maar alles opnieuw.

Het kon altijd nog leuker. Potjes Tipp-Ex droogden na verloop van tijd uit, vooral als je ze al eens liet openstaan. Dan kon je thinner toevoegen, die gebruiksvriendelijk, met een soort van schenktuit, in hetzelfde formaat als de potjes correctievloeistof werd verkocht. Eén probleem: je kon nooit goed zien hoeveel verdunner je toevoegde. Had je net bijgetankt en wou je een tikfout wegverven, kon je er donder op zeggen dat je mengsel te dun was en je een olie-achtige vlek op je nette tikwerk had aangebracht.

En toch blijken er nog mensen te zijn die blijven zweren bij de schrijfmachine, berichtte recent de BBC. Waarom? Thrillerauteur Frederick Forsyth heeft bijvoorbeeld zo zijn redenen: I have never had an accident where I have pressed a button and accidentally sent seven chapters into cyberspace, never to be seen again. And have you ever tried to hack into my typewriter? It is very secure.

Filosoof Richard Polt waardeert dan weer het disciplinerend karakter van de schrijfmachine: There are so many distractions with the internet, it is also so easy to change and delete what you have written. It is too easy to dither.

Nogal wat bezoekers van de BBC-site vertellen enthousiast over hun liefde voor de schrijfmachine. Als zelfverklaard tegenstander van alle nieuwlichterij begrijpen we dat natuurlijk wel. Maar de herinnering aan het gesukkel met de potjes Tipp-Ex maakt dat we deze keer de nostalgie maar aan ons voorbij laten gaan.

Overigens, laat een Belgische lezeres weten: They still make identity cards and drivers' licenses with typewriters in the Brussels communes. Computers would probably make things faster and more efficient, eliminating precious jobs in this third-world banana republic.

Wie dat met eigen ogen wil zien: snel naar het belastingskantoor van Vorst. Eén computer voor de hele dienst. En die computer staat in het bureau van de chef. Maar die kan er, jammer genoeg, niet mee werken. En dus knoeit iedereen voort met potjes Tipp-Ex.

Maar wel vriendelijke en behulpzame mensen. Geen kwaad woord.

donderdag 5 juni 2008

Hangende takken, zwaarmoedige jeugd


In de krant lezen we dat kamervoorzitter Herman Van Rompuy (CVP) en senaatsvoorzitter Armand De Decker (MR) opnieuw het mijnenveld worden ingestuurd (De Standaard, 5.06.08). Zij moeten in de volgende twee weken de onderhandelingen over de staatshervorming op het goede spoor trekken.

Over Armand De Decker schrijft de krant dat hij tijdens zijn vorige ronde als koninklijk onderhandelaar de reputatie had van de man die zich met de koffie en de koekjes mag bezighouden. Dat voorspelt veel goeds. En de andere onderhandelaar liet zich ontvallen: Je denkt toch niet dat we nu op anderhalve maand geregeld gaan krijgen waarover het voorbije jaar amper is gesproken.

Vorige zaterdag, meldt de krant nog, schreef Herman Van Rompuy een melancholische haiku op zijn website: 'Hangende takken, door vroeg groen overwoekerd, zwaarmoedige jeugd'.

Inderdaad.

woensdag 4 juni 2008

Wereldvoedseltop


Als je vroeger belangrijk was, dan liet je dat merken. Als je een feest gaf mocht het wat kosten. Meer zelfs: moest het wat kosten. Laten zien dat je er warmpjes in zat, was goed bestuur. Wie liet zien dat hij rijk was, gaf ook het signaal dat hij machtig was. En bij wie machtig was wou je graag horen. Een rijkelijke levensstijl was een rationele investering: door op grote voet le leven kreeg je aanhang en macht en daardoor werd het dan ook weer makkelijker om op grote voet leven, enzovoort.

In samenlevingen waar je er niet van kan uitgaan dat de staat voor je veiligheid zorgt zie je dat nog steeds. Belangrijke mensen leven op grote voet, hebben dure auto's en behangen hun echtgenotes en minnaressen met goud en juwelen. Zo'n man heeft macht, denken anderen. Die loop je best niet voor de voeten of, nog beter, ben je liefst maatjes mee. En zo wordt zo'n man steeds machtiger.

In ons soort samenlevingen ligt dat anders. Hier moet je vooral goed staan met de publieke opinie. En dus proberen machtige mannen en vrouwen toch vooral als gewone mensen door het leven te gaan. Geen opzichtige tekenen van rijkdom vertonen, geen uitspattingen: voor je het weet stuit je koning kiezer voor de borst.

Dat de wereld democratiseert merk je ook aan dat soort dingen. In Rome houden ze deze week wereldvoedseltop. Als er op zo'n top wordt gepraat over de honger in de wereld, dan kan je er natuurlijk donder op zeggen dat de pers uitzoekt wat er voor de aanwezige wereldleiders op tafel komt.

Vroeger trokken die zich daar niet zoveel van aan. Vandaag wel. Of althans: hebben ze jongens en meisjes in dienst die daar over nadenken en die weten wat gevoelig ligt bij de publieke opinie. Dat kan je afleiden als je de menu's van deze en van de vorige wereldvoedseltop vergelijkt, lees je vandaag in The Times.

2002 menu

Foie gras and toast with kiwi fruit
Lobster in vinaigrette
Fillet of goose with olives
Seasonal vegetables
Compote of fruit with vanilla
Vins multiple fine wines

2008 menu

Vol au vent with sweetcorn and mozzarella
Pasta with cream of pumpkin and shrimps
Veal olives with cherry tomatoes and basil
Fruit salad with vanilla ice cream
Vin Orvieto Classico Poggio Calvelli 2005


Géén eendenlever, kreeft of ganzenfilet: koninginnehapje, pasta en stukje kalfsvlees. Klinkt héél gewoon. Nu ja, ze zullen alleszins niet met honger naar huis gaan. Hoeft ook niet, natuurlijk. Daar wordt niemand beter van.

(Het prentje: Pieter Breughel de Oude, De Boerenbruiloft, 1568)

dinsdag 3 juni 2008

SM is een geaardheid


De leukste discussies om volgen zijn die over onderwerpen waar je niets van afweet. In de Gazet van Antwerpen woedt een hevig debat tussen sm-liefhebbers. Draait sm nu al dan niet om sex? Buitengewoon interessant!

De aanleiding is een nieuwe Vlaamse film, over over de vroegere rechter Koenraad Aurousseau. Aurousseau werd, omdat hij en zijn vrouw Magda sm bedreven, veroordeeld tot een jaar voorwaardelijk voor slagen en verwondingen en aanzetten tot prostitutie. Omdat Aurousseau rechter was, verloor hij meteen ook zijn job. Ook omdat hij rechter was, beschikte hij bovendien niet eens over de gewone juridische mogelijkheden om zich te verdedigen. De hele affaire was een grote schande, een rechtsstaat onwaardig. Nu is er een film, die misschien iets goed maakt.

De acteurs die meespelen tonen zich alleszins van hun breeddenkendste kant. Gène Bervoets legt in de krant uit dat sm een cultuur is, dat we zeker niet mogen denken dat het om ordinaire sex gaat. Ook de clubeigenaar wil dat nog eens benadrukken: SM heeft eigenlijk niks met seks te maken. Het gaat om het betrachten van extase en eenwording, eerder dan om orgasme en seksuele bevrediging.

Dat vinden we nu een beetje spijtig. Mogen we eindelijk eens binnenkijken in zijn club en blijkt dat sm eigenlijk een stuk saaier is dan we dachten. Extase en eenwording! Niks rampetampen. Kunnen we net zo goed thuisblijven en een goed boek lezen.

Maar gelukkig is er ook nog Hot Marijke. Die laat weten: De uitlating 'SM heeft eigenlijk niets met seks te maken' doet mij steigeren. Het is een conservatief statement van Meester Ron en entourage, zijn 'Fetish Café'. Erger is dat dit soort verklaringen klakkeloos worden overgenomen door een - goede, daar niet van - acteur die totaal geen benul heeft van SM. Als echte Meesteres vind ik dat onaanvaarbaar. SM heeft wél degelijk met seks te maken.

Vergelijk dat met het gezwatel van de clubeigenaar: SM is een geaardheid en als je die in goede banen leidt, kun je een perfect evenwichtig leven leiden. Bla, bla, en nog eens bla. Zo is er geen lol aan. Het lijkt wel vendelzwaaien of postzegels verzamelen. Boring.

Nee, dan Marijke: En Gène Bervoets weet er ook geen bal van, hoor!

Fantastische vrouw.

maandag 2 juni 2008

Bantoemoraal


De eerste die nog het gedrag van Afrikaanse potentaten vergoelijkt door er culturele argumenten bij te halen kan een koek op zijn oog verwachten. Dat is dan iets van onze cultuur. Kunnen wij niet aan doen. Eeuwenoude traditie.

Minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht heeft de onvlaamse neiging om af en toe rechttoe, rechtaan zijn mening te verkondigen. Dat zijn we hier te lande niet gewoon. Vlamingen zeggen nog het liefst niets, als ze niet zeker zijn dat iedereen in het gehoor het er wel mee eens is. Vlamingen leven mentaal altijd nog een beetje onder de knoet van meneer de baron. Elk moment kan je van je akker verdreven worden, dus maar beter knikken en zwijgen.

Thuis of op kafee hebben we wel veel praats. Als we zeker zijn dat het geen kwaad kan schuwen we grote woorden niet. Dus hebben nogal wat Vlamingen een mening over Karel De Gucht. Dikke Nek. Geen diplomaat. Heeft misschien al eens gelijk, maar pakt het dan steevast verkeerd aan.

Laat er geen misverstand over bestaan: wij waren het helemaal eens met de minister.

Uiteraard zijn we voor goede manieren. Maar heel erg belangrijk in termen van goede manieren is dat je de ander voor vol neemt. Dat is precies wat De Gucht doet: hij zegt tegen de Kabila's wat hij denkt. Dat is een teken van respect.

De koloniale houding is net het omgekeerde van goede manieren. Kolonialen gaan er van uit dat de ander een onmondig kind is. Veel brave zielen, die van zichzelf denken dat ze het allerbeste voor hebben met de gekleurde medemensen, nemen in feite een koloniale houding aan. De gekleurde mens kan niet zo goed tegen gezichtsverlies, denken ze, kritiek valt hem zwaar, dat ligt niet in zijn cultuur. En dus zeggen ze sommige dingen maar niet. Dat is de ander niet voor vol nemen, dat is gebrek aan respect, dat zijn geen goede manieren.

Het allerergste zijn die mensen die hun paternalisme inkleden in antropologenjargon. Verbazend veel Vlamingen bleken de afgelopen week ineens expert in de Afrikaanse cultuur. Congolezen, vernamen we in nogal wat lezersbrieven, hangen de Bantoemoraal aan. En in die moraal moet je er vooral rekening meehouden dat de ander nooit zijn gezicht verliest. Dat is, laten die lezers weten, in Afrika zeer belangrijk.

Zucht.

Denken die toogantropologen, die met de bantoeziel schermen, nu werkelijk -en hier laten we graag oud-VRT journalist Walter Zinzen (De Standaard, 27.05.08) aan het woord, dat de Congolezen staan te juichen omdat ze hun kinderen maar één keer om de twee dagen te eten kunnen geven? Omdat ze hun leven riskeren bij elke ziekte, hoe onschuldig ook, omdat de gezondheidzorg op apegapen ligt? Omdat ze blij zijn dat de soldateska van Kabila met scherp schiet op iedere betoging, hun eigendommen steelt en hun vrouwen verkracht? Omdat ze de straat niet op kunnen zonder elke passerende politieman of militair een fooi te moeten toestoppen? Terwijl de geachte parlementsleden zichzelf een dure 4x4 cadeau doen op kosten van de staat. Denkt nu werkelijk iémand dat de Congolezen gekwetst zijn als een Belgisch minister deze feiten aan de kaak stelt? Dat ze hem vervloeken vanwege zijn neokoloniaal gedrag?

Inderdaad.

zondag 1 juni 2008

Verbieden die handel!


Eén van de weinige zekerheden waarop je bij het ouder worden kan terugvallen is deze: het gaat van kwaad naar erger met de jeugd.

Dat was vroeger niet anders. In 1955 stond Groot-Brittannië in rep en roer over de uit de Verenigde Staten geïmporteerde stripverhalen. De aartsbisschop van Canterbury en de National Union of Teachers drongen er bij de regering op aan om snel maatregelen te nemen. Churchill, op dat moment premier, liet zich een selectie van de gewraakte strips toezenden: Captain Marvel, Black Magic, Frankenstein en Jesse James Brings Six-gun Justice to the West. Churchill, nochtans geen pilaarbijter, vond wat hij zag maar niets. Verbieden die handel! En zo gebeurde: The Children and Young Persons (Harmful Publications) Act 1955 zag het licht. Op het importeren van aanstootgevende strips stond voortaan een straf van vier maanden gevangenis en een boete tot 100 pond.

Onwillekeurig denk je dan aan de vandaag om de zoveel tijd opduikende paniekgolven over computerspelletjes. Je hoort twee tegengestelde reacties. Eén, niets nieuws onder de zon, het zal dus allemaal zo'n vaart niet lopen. Twee, maar deze keer gaat het wel om iets dat fundamenteel véél erger is! Zo'n jaren vijftig superhelden-boekje, dat was onschuldig: nu gaat het om moord, doodslag, gratuit geweld en nog ander onuitsprekelijk kwaad!

Ook dat was in 1955 niet anders. Je had mensen die het allemaal nogal overdreven vonden en bijvoorbeeld opperden dat men, op basis van de nieuwe wet, dan best ook maar de sprookjes van Grimm kon verbieden. Anderen vonden dan weer: deze keer gaat het om iets dat fundamenteel onvergelijkbaar is. In de memorie van toelichting bij de nieuwe wet werd vooral dat aspect van de verderfelijke Amerikaanse comics nadrukkelijk in de verf gezet:

Visually, normal people are represented as selfish, violent and filled with greed and hate. Husbands and wives are continually being unfaithful; parents as hating their children. Many are in possession of guns, and prepared to relieve themselves of their troubles by the simple expedient of murder.

Jeugdcultuur en jeremiërende ouderen horen bij elkaar als choco en hagelslag, als worteltjes en erwtjes, als friet en mayonaise. Dat wil zeggen: het ene wordt er, in combinatie met het andere, alleen maar beter op.

Strips of computerspelletjes die geen verontwaardiging oproepen bij de oudere generatie zijn niet half zo leuk. Volwassen zijn en geen jongere generatie hebben waartegenover je je moreel superieur kunt voelen is ook maar niets. Ouders moeten dingen verbieden en onredelijke regels verzinnen. Jongeren moeten verontwaardigd zijn en die regels met de voeten treden. Het kan het plezier van alle betrokken leeftijdscategorieën alleen maar vergroten.

Ach, de zekerheden van het ouder worden.

(Het verhaal over het verbod op Amerikaanse comics haalden we uit het mei-nummer van het onvolprezen BBC History Magazine.)