vrijdag 29 februari 2008

Een kunstenaarstype


Hoe zag Bach er in het echt uit? Goeie vraag. Uiteraard hebben we prentjes waar hij op staat. Neem er even een CD bij: op de hoes zie je een stevige man, een wilskrachtige uitdrukking, een deftige pruik. Je herkent hem uit de duizenden.

Vandaag lees je in Trouw dat iemand het een goed idee vond om, op basis van een gipsafdruk van zijn schedel, te reconstrueren hoe Bach er écht uitzag. Het resultaat valt, denken de Duitsers, nogal tegen. Bach heeft iets van een betonijzervlechter, vinden ze. Een stevige arbeiderskop. Niet echt een kunstenaarstype. Oordeel zelf:


Het interessante is dat we eerder deze week een ander intrigerend stuk lazen over Bach. Het valt wat langer uit, dus vatten we het even samen. Als je de naam van Beethoven laat vallen of die van Mozart, dan zie je een mens van vlees en bloed voor je. Je denkt aan Beethovens doofheid en zijn koleriek temperament, je hoort Mozarts giechellach en je stelt je zijn paupersgraf voor. Van Bach weet je niet zo meteen iets. Behalve dan dat portret op de CD-hoesjes.

Intrigerend is, zo parafraseren we dat lange stuk, dat we daardoor Bach méér met muziek associëren. Bach is zuivere, strenge muziek, oordelen we: wellicht omdat we ons niet zo meteen veel andere dingen voor de geest kunnen halen. Bij Mozart en Beethoven staat de beeldvorming de muziek in de weg. When we hear “Mozart” or “Beethoven,” we think of a person behind the music. When we hear “Bach,” we think of music only.

Maar nu is er dus Bach de bouwvakker. Opgeruimd gaat hij in zijn geruite hemd naar zijn werk. Met de collega's heeft hij het over voetbal en klaagt hij over de prijs van de benzine. Als er een jonge dame voorbij de stelling loopt, fluiten ze haar na.

Dan valt op dat Bach altijd wel mooiere deuntjes verzint dan zijn maten. Daar plagen ze hem wel eens mee als ze 's middags samen hun boterhammen verorberen. Bach, je bent net zo'n kunstenaarstype, lachen ze dan. Dan lacht Bach vrolijk mee. In dat betonijzervlechtershoofd klinkt altijd muziek.

donderdag 28 februari 2008

De prentjes van Panini


Vroeger leek ons het ergste aan volwassen worden dat je dan geen voetbalprentjes meer kon sparen.

Voor de eventuele vrouwelijke lezers en/of voetballeken: toen wij jong waren, in de jaren 1970, verzamelden ongeveer alle jongens de geweldige reeksen van Panini. Elk jaar probeerde je alle spelers van de clubs uit de nationale competitie bij elkaar te ruilen. Om de vier jaar was er het WK en dan verzamelde je de teams van alle deelnemende landen.

Uiteraard was dat een handige manier om centen uit onze jongensbroekzakken te kloppen, zoals oudere of slimmere pretbedervers je hooghartig toevertrouwden. Maar uiteraard begrepen die er niets van. Droogstoppels!

De prentjes van Panini: voor luttele franken kocht je oneindig spelplezier. Het zorgvuldig openpulken van de verpakking. De hooggespannen verwachting: zullen er exemplaren bijzitten die we nog niet hebben? De lichte ontgoocheling als dat niet het geval was. De geruststellende gedachte dat je dubbele plaatjes altijd wel kon ruilen en vervolgens de hoop dat je meer geluk hebt met een volgende aankoop. Nogal wat inmiddels oudere jongeren weten waarover we het hebben: er is niet zoveel in het latere leven dat dit primaire geluk benadert.

Deze week overleed Emmanuel Sanon: één van de meest tot de verbeelding sprekende voetvallers uit onze jaren met Panini. Sanon speelde in het nationale team van Haïti en scoorde op het WK van 1974 een paar memorabele doelpunten. Hier kan je bekijken hoe hij de Italiaanse doelman Dino Zoff te grazen nam. Hier zie je hoe hij de Argentijnen inpakt. Hierboven zie je hem -de ultieme consecratie van een voetballersloopbaan- op het Paniniprentje in het shirt van zijn nationale team.

Na dat WK -soms vallen Kerst, Sinterklaas, je verjaardag én de grote vakantie samen- haalde onze toenmalige club, het inmiddels ter ziele gegane Beerschot, zowaar Sanon binnen. Hoe ze daar in slaagden blijft voor altijd één van de grote raadsels van het leven. Sanon speelde een jaar of zes op het Kiel en scoorde ook daar legendarische doelpunten, althans zo herinneren wij dat ons.

En hoe zit het met onze huidige team, het wonderbaarlijke Maccabi? Tja, het viel enigszins tegen, vorig weekeinde. Na de onverhoopte triomf tegen Zandvliet verwachtten we een walkover tegen Sint-Jozef. Dat was, zoals je op de clubsite kan nalezen, niet echt het geval. Maar dat biedt dan weer het perspectief dat het zondag alleen maar beter kan worden. Hopen we.

Een tijdje terug zagen we in een Franse boekhandel een wanstaltig duur boek: een facsimile van alle WK-reeksen van Panini die ooit werden gemaakt. Een héél mooi geschenk, waar je menig oudere jongere een blijer mens mee kan maken.

woensdag 27 februari 2008

Een fijn moppie muziek


Zo meteen allemaal naar dit hilarische filmpje kijken, maar eerst even lezen waar het vandaag over gaat. Talking Cows is een Nederlands jazzbandje, rond pianist Robert Jan Vermeulen en tenorsaxofonist Frans Vermeerssen, dat net zijn eerste CD uit heeft, Bovinity (Morvin Records). Om dat te vieren hebben ze een oerhollands clipje gemaakt, tussen de koeien in de stal. Twee agrariërs geven deskundig commentaar.

Nu mag je kijken, als je belooft dat je daarna de rest leest.

Vandaag in De Morgen merkt de zuurpruim van dienst over deze ongetwijfeld bijzonder leuke CD op: prettig huppelende postbopstukjes met soms een draadje los. Niet opzienbarend, wel fijntjes neergezet. Bla, bla en nog eens bla.

Voor de zoveelste keer loopt het ons weer voor de voeten: het misverstand dat muziek opzienbarend moet zijn of baanbrekend of vernieuwend of wat dan ook. Muziek moet, hou je vast, helemaal niets. Als je het mooi vindt -een fijn moppie muziek, zoals die ene plattelander het treffend formuleert- is dat al heel wat. Zo niet, jammer.

Koeien, leer je in het filmpje, houden van live. Maar als je varkens Shostakovitch willen, geef je daar best niet aan toe. Een wijze raad, lijkt ons: daar staan we in de stad veel te weinig bij stil.

(Op het prentje: Paulus Potter, Jonge Stier. Te bekijken in het Mauritshuis, Den Haag)

dinsdag 26 februari 2008

Hond met bril


Hond met bril: het blijft een klassieker. Ongeveer elke hond wordt door zijn baasje wel eens een bril voorgehouden. Kijk, Fido lijkt net een mens!

Fido vindt alles best. Fido wil gerust wel poseren voor de foto. Als dat Baas gelukkig maakt, waarom niet. Krijgen we nu eten, Baas?

En wat als Baas gaat wintersporten? Dan mag Fido mee én een skibril op:

Nederlandse honden met skibril op wintersport

In Nederland werd dit wintersportseizoen een opvallende trend vastgesteld. Onze noorderburen nemen steeds vaker hun hond mee op skireis en rusten het dier uit met een eigen zonnebril.

Een medewerker van dierenwinkel Discus in Soest zegt dat zulks niet enkel voor de fun gebeurt. "De bril is bedoeld voor honden die problemen hebben met de ogen en niet goed tegen fel licht kunnen", zegt de man.

"Net als met zonnebrillen voor mensen beschermt het ene glas beter tegen uv-straling dan het andere." De meeste honden zullen wel moeten wennen aan het ding op hun snuit, maar losschudden is lastig. "De bril zit vast met een elastiek rond en onder de kop." Het accessoire kost 60 tot 80 euro.
(De Standaard, 26.02.08)

Uiteraard kan je ook weer cynisch worden van zo'n bericht. Moeten we dat geld niet aan de arme mensen geven? Hebben we geen wezenlijker problemen aan het hoofd dan een skibril voor de hond?

Wij zien dat anders: mensen zijn softies. Eigenlijk doen we de hele tijd alsof het leven ons niets meer kan leren en alsof ze ons niet zullen liggen hebben. Het leven is geen lolletje, praten we elkaar na. Maar de eerste de beste dom kijkende hond slaagt er in ons te vertederen. O kijk, een skibril voor Fido! Leuk! Hou hem Fido even voor! Bééldig! Net een mens!

Softies, dat zijn we. O kijk, een skimuts. Even kijken of ie Fido past...

maandag 25 februari 2008

Winterlandschap


Omdat het nooit meer sneeuwt en vriest dat het kraakt maken we vandaag zelf een winterlandschap. Hierboven Valerius De Saedeleer, hieronder H.H. ter Balkt.

‘Yemantszoon, Oudejaarsavond’

Yemantszoon koopt zout in het dorp.
Kleiner dan de witte maansikkel
Is dat dorp en Yemantszoon haast zich
Naar ‘t dorp door sneeuwzeisen gemaaid.

Met verborgen vossenogen rondom,
Met doodstil sneeuwen op de takken,
Roggeakkers als gestopte trompetten
Rondom hem, loopt hij naar het dorp

Er kraken heel oude kranten, geel,
Die zeggen dat er iets mis is, al lang.
Er kraken stokoude takken, besneeuwd
Zuchten ze ‘Het is mis, het is mis.’

Yemantszoon koopt zout bij Bath
In het eeuwenlang ondergesneeuwd dorp.
Schoorstenen roken hard. De sneeuw
Is wit en de kranten voorspellen

‘Yemantszoon wordt sneeuw op de weg!’
Yemantszoon om zout gegaan in ‘t dorp,
Hij valt niet neer op de weg. Neer
stort van de deuren de bloedzuigertros.


(uit H.H. ter Balkt, Vuur, De Bezige Bij, Amsterdam, 2008)

zondag 24 februari 2008

De valse tanden van George Washington


Als je heel erg somber wordt over hoe het vandaag met mens en samenleving is gesteld volstaat het aan de tandarts te denken en je voelt je snel weer een stuk vrolijker.

Stel je voor hoe dat vroeger ging: een rotte kies, een abces of een ontstoken zenuw. Dagen, weken, rondlopen met helse pijn. Allerhande lapmiddeltjes uitproberen, kruidenmengsels en compressen. En dan ten einde raad toch maar naar de barbier, die met een grote tang of hamer de zere plek te lijf gaat. Verdoving? Het hielp enigszins als je je eerst een stuk in je kraag dronk.

George Washington had zijn hele leven last van zijn gebit. Tegen de tijd dat hij volwassen was waren al zijn tanden getrokken. Washington had dan ook een hele set valse gebitten: in hout, in ivoor, in lood, in goud. In het National Museum of Dentistry, op de campus van de University of Maryland, Baltimore, kan je een paar fraaie exemplaren bekijken.

De tandtechnologie was nog niet zover gevorderd. Om twee rijen valse tanden in het gelid te houden, werd gebruik gemaakt van twee springveren. In rust had je dus een onderste en een bovenste tandenrij met daartussen een ontspannen veer. Om het geheel in je mond te krijgen plooide je het zaakje dicht, waardoor de veer werd aangespannen. Dan snel je mond in en hopen dat, als je begon te praten, het geheel er niet werd uitgekatapulteerd.


Als je zelf al eens een blaasje in je mond hebt of als er een stukje van een tand is afgebroken, weet je hoe je tong onweerstaanbaar de hele tijd door dat obstakel wordt aangetrokken. In geen tijd draait je hele wereld rond dat ongemak. Wat moet dat dan geweest zijn met twee springveren in je mond?

Geen van Washingtons gebitten deugde. Een niet onaanzienlijk deel van zijn correspondentie was dan ook van dentale aard. (Tijdens de Onafhankelijkheidoorlog onderschepten de Britten zelfs de briefwisseling met de tandarts: daaruit probeerden ze af te leiden waar Washingtons zich verstopte.) Hier een typerend stukje uit een brief aan gebittenmaker John Greenwood:

Sir: I must again resort to you for assistance--The teeth herewith enclosed have, by degrees, worked loose; and, at length, two or three of them have given away altogether--I would thank you for returning them as soon as possible for although I now make use of another set, they are both uneasy in the mouth and bulge my lips out in such a manner as to make them appear considerably swelled . . . Send with the teeth, springs about a foot in length, but not cut; and about double that length of a tough gold wire, the size you see with the teeth, for fastening the springs--Accompany the whole with your account, and the amount shall be immediately sent by post in a bank note. I am Sir Your very Hble Servant.

Geen wonder dat George Washington niet als een lachebekje de geschiedenis is ingegaan. Op afbeeldingen kijkt hij ofwel stuurs, ofwel afwezig. Je zou voor minder.

Vooruitgang: niet zo'n slecht idee, dus.

(De illustraties komen repectievelijk van hier en hier)

zaterdag 23 februari 2008

De nobele kunst van het vloeken


Het probleem met Oosterse Wijsheden is dat net die mensen die er het meest aan zouden kunnen hebben er het minst voor open staan. Kan je zo’n druk bezet Westers mens, die de hele tijd met zijn vingers aan zijn Blackberry zit, die van de ene conferentie naar de andere vergadering rent, die in één week meer landen aandoet dan zijn voorouders in hun hele leven: kan je zo’n mens strikken om haiku’s te schrijven of te laten mediteren over het geluid van één klappende hand?

We denken van niet. Zo’n mensen hebben behoefte aan een eigen soort Westerse yoga. Lees misschien even volgend stukje mee:

Acht gestreste Spanjaarden hebben alle kamers van een Madrileens hotel gesloopt. De afbraak paste in een therapie om van de dagelijkse stress verlost te raken. In totaal schreven zich duizend kandidaten in, maar enkel de acht meest gestresten mochten deelnemen. Ze werden uitgerust met een hamer, een masker en een helm en mochten vervolgens loos gaan in de 21 kamers. 'Dit is beter dan 15 jaar therapie', verzekerde Jorge, een Argentijn die al twee jaar in Madrid woont. De Spaanse keten NH Hoteles vestigde op die manier de aandacht op de renovatie van haar vestiging in Madrid. (De Standaard, 04.07.07)

Dat lijkt er al meer op, is ons oordeel, maar een hotel slopen doe je uiteraard niet alle dagen. Wat in onze cultuur is verloren gegaan en waar nochtans veel druk bezette en overstresste mensen bijzonder veel baat bij zouden kunnen hebben is af en toe een gezonde, het hoofd weer leegmakende en de zenuwen ontspannende vloek.

Wat hebben wij Westerlingen vandaag ter onzer beschikking als we de hele wereld en familieleden en collega’s in het bijzonder willen verwensen? Een flauw shit of een benepen fuck. Niet alleen is het kenmerkend dat we om ons af te reageren al bij vreemde talen te rade moeten gaan, bovendien kan je nauwelijks emotie kwijt in woorden van één lettergreep. Je kan wel veelvuldig dat ene woord herhalen, maar na de derde shit is het enthousiasme en dus het therapeutisch affect al lang weer weg.

Vloeken is een kunst. Zoetwaterpiraten! Zoeloes! Wandelende reclame voor kachelglans! Toneelgeneraal uit de Pampa's! Pekelharing! Phenomeen! Hapschaar! Aardappelluis! Duizend bommen en granaten!

Die laatste was een weggevertje: uiteraard citeerden we de meester zelve, de grote Kapitein Archibald Haddock. Maanreiziger, zeevaarder, beschermer van weduwen en wezen, bewoner van Kasteel Molensloot, maar vooral, uitvinder van een heel bijzonder soort Westerse yoga: de Nobele Kunst van de Genezende Vloek.

Basji-Boezoeken! Coloradokevers! Cyclotron! Ersatz-kameel! Knikkerhoofd!

Zo, dat lucht op. Nu weer lekker aan de slag.

vrijdag 22 februari 2008

Dierenkunst


We zijn dol op dierenkunst. Een schilderende aap, een olifant die de verf in het rond spettert: we krijgen er nooit genoeg van. Of het ook om échte kunst gaat? Nou nee. Het wordt, is onze regel, pas kunst als het intentioneel is. Maar dierenkunst is vaak wel erg mooi. Net zoals dingen die toevallig ontstaan ook vaak heel erg mooi kunnen zijn.

Sinds kort is er ook Lee, de fotograferende kat. Baasje heeft Lee een kleine camera aangebonden die om de zoveel tijd automatisch fotografeert. Lee heeft zelfs een prijs gewonnen met de daaruit resulterende foto's.

Zijn Lee's foto's mooi? Sommige zijn alleszins best aardig. Maar veel interessanter vinden we de uitzonderlijke blik die Lee's foto's werpen op het dagelijkse geheime leven van de kat. Je ziet de wereld samen met poes: vanop vijfentwintig centimer boven de grond, vanuit het struikgewas (zie de foto bovenaan), van onder een geparkeerde wagen.

Het meest intrigerend zijn de foto's van andere katten. Regelmatig neemt Lee foto's van zijn vriendjes. Doen poezen onder elkaar andere dingen dan wanneer wij erbij zijn? We hebben de indruk van niet. Een hele geruststelling natuurlijk.

Tenzij poezen slimmer zijn dan we denken en nadrukkelijk voor de camera in de ons vertrouwde poezenposes poseren. En dan tussen de foto's door de beest uithangen.

Ook dierenkunst, natuurlijk.

donderdag 21 februari 2008

West-Vlamingen hebben het niet gemakkelijk


We zijn natuurlijk geweldig blij met het voorspoedig herstel van onze toekomstige premier. Zeggen dat we hem heel erg gemist hebben is enigszins overdreven, maar zijn afwezigheid heeft ons wel aan het denken gezet.

West-Vlamingen hebben het, beseffen we nu, niet altijd gemakkelijk. De Ieperse afkomst van onze premier-in-spe moet in rekening worden gebracht als we willen begrijpen wat makes him tick. West-Vlamingen kennen, geconfronteerd met tegenslag of obstructie, maar één remedie: harder werken. Dat is ook deel van hun zelfbeeld geworden: bij wind op kop steken we een tandje bij. West-Vlamingen blijven maar doorgaan, ook als het al lang niet meer redelijk is. Het werd de toekomstige premier bijna fataal.

West-Vlamingen, ook dat is deel van hun zelfbeeld, gaan er van uit dat de rest van Vlaanderen hen maar boeren vindt. Tezelfdertijd vinden zij de rest van Vlaanderen verwaande slappelingen. Op enigszins perverse wijze koesteren West-Vlamingen die underdog-positie. Ha, de rest van Vlaanderen denkt dat we slecht spreken, stug en gesloten zijn en niet zo verfijnd leven: welnu, we doen er nog een schepje bovenop. West-Vlamingen doen zich graag voor als gewone-mensen-zonder-streken. Op basis daarvan achten ze zich nogal eens superieur aan de dikke nekken uit de stad.

Tijd voor détente. De West-Vlamingen moeten ophouden met te doen alsof ze nog voor dag en dauw tussen de koeien staan. West-Vlamingen verdienen, net als iedereen, in overgrote meerderheid hun brood in de dienstensector. De rest van Vlaanderen moet maar eens ophouden met te lachen met de West-Vlamingen. In de ogen van de wereld lijken we immers allemaal West-Vlamingen.

We spreken ongeveer allemaal slecht: alle Vlamingen, of ze nu uit Herentals komen of uit Wervik, worden tegenwoordig ondertiteld op de Nederlandse TV. Voor onze Noorderburen klinken we allemaal als Gerrit Callewaert uit Bavikhove. Buitenlanders die hier langer vertoeven vinden ons allemaal eerder stug en gesloten, of we nu in Grimbergen wonen of in Zillebeke. En wat dat verfijnd leven betreft: vergeleken met de Italianen lijken we allemaal net van onder de koe gehaald.

We vatten samen. West-Vlamingen: lach eens wat vaker met jezelf. Rest van Vlaanderen lach eens wat vaker met de West-Vlamingen mee. Oefen alvast even met dit wonderlijke filmpje: zelden was televisie grappiger.

(De foto bovenaan haalden we op de fotoblog van De Kodakist, alias Michaël Depestele: ook een West-Vlaming)

woensdag 20 februari 2008

Dansmariekes en kappersgasten


Paniek in de wereld van dansmariekes en kappersgasten: misschien gaat het Eurovisiesongfestival dit jaar wel niet door! Omwille van de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo afgelopen zondag heeft de Servische omroep besloten om de nationale voorronde voor het Songfestival uit te stellen tot een nog niet nader bepaalde datum. Die voorronde zou normaliter vandaag en morgen plaats vinden.

Als die voorronde wordt afgelast, wat dan met eigenlijke festival? Ook dat gaat dit jaar in principe door in Servië: op 22 en 24 mei in de Belgrado Arena. Stel dat het conflict met Kosovo en de internationale gemeenschap verder escaleert. Wat dan? Géén songfestival? It boggles the mind.

Het zou, denken wij, geen kwaad kunnen om het liedjesfestival een jaartje uit te stellen. Tijd om even over de formule na te denken. In een ver verleden had zo'n festival nut en inhoud. Het bracht de volkeren samen en iedereen zette zijn beste beentje voor om iets unieks van eigen bodem te laten horen. Dat was mooi. Een illustratie: beluister bijvoorbeeld dit uitermate fraaie liedje, in 1968 de inzending van Joegoslavië: Jedan dan, door -hou je vast- De Troubadours van Dubrovnik. Zo'n liedjes: daar doen we het eigenlijk voor.

Het begon fout te lopen toen het niet meer verplicht was om in de eigen landstaal te zingen. Kleine talen zouden benadeeld worden, oordeelde men. Flauwekul! Een gemeenschap die omwille van de Eurovisiesongfestivalpunten de eigen taal afzweert verdient die eigen taal niet eens. Toen iedereen in een soort Engels begon te zingen hield niets de landen nog tegen om ook allemaal hetzelfde liedje te sturen. Het ene jaar stampen we allemaal mee op Teutoonse disco, het volgend jaar doet iedereen kozakkenpop of Balkanfolk.

Hoe redden we het songfestival? Elk jaar kiezen we bij lottrekking een taal. En alle landen moeten dan een liedje in die taal, bijvoorbeeld Fins, insturen.

Stel je voor: overal op het continent leren kappersjongens en make up-verkoopstertjes met muzikale ambities zichzelf Finse woordjes. Op de verschillende nationale zenders worden beginnerscursussen Fins gelanceerd. Bij ons spelen De Kampioenen tegen een Finse ploeg, brengen de dames van K3 een CD uit met Finse kinderliedjes en rolt Mega Mindy een Finse dievenbende op. En in de rest van Europa variaties op hetzelfde thema. En het volgende jaar doet het hele continent Maltees of Sloveens.

Vreemde talen studeren zal nog nooit zo populair zijn geweest en de interesse voor andermans cultuur zelden groter. Voor je het weet is Europa één.

Vrede en vriendschap onder de volkeren! Meer moet dat niet zijn.

dinsdag 19 februari 2008

Toch een beetje een andere cultuur


Nederlanders blijven toch vooral in de eerste plaats Nederlanders. In Groningen hadden ze een schitterend idee, maar dan verknoeien ze het weer. Lees misschien gewoon even mee:

Dagdromers nemen bezit van Groningse Grote Markt
GRONINGEN (ANP) - Dagdromers hebben maandagmiddag bezit genomen van de Grote Markt in Groningen. Op vijftig uitgestalde bedden konden mensen neerstrijken om na te denken over de toekomst van de stad.
Met de zogenoemde 'dream-in' hopen de initiatiefnemers creatieve ideeën voor de stad te verzamelen. ,,De dromen en ideeën zijn op speciale formulieren geschreven en zullen over enige tijd worden overhandigd aan Provinciale Staten'', aldus de woordvoerder.


Speciale formulieren! Hoe verzinnen ze het! Dan vragen ze je creatieve ideeën te bedenken, maar dan moet je die ideeën vervolgens wel op de daartoe geschikte formulieren invullen. Anders tellen ze niet.

Regels zijn regels. Waar eindigt het anders? Voor je het weet doet iedereen zo maar wat. Creatief is prima hoor, maar het moet ook weer niet te gek worden.

Nederlanders: toch een beetje een andere cultuur.

maandag 18 februari 2008

Gisteren was een fijne dag


Onze jongens speelden gisteren een geweldige wedstrijd. Een tot de verbeelding sprekende uitslag (5-3), mooi aanvallend voetbal, schitterend winterzonnetje, spanning en sensatie (ondermeer een gemiste penalty). Gisteren was, hoeft het nog gezegd, een fijne dag.

Onze club is een joodse club. Een flink deel van de supporters is ook joods. Het opmerkelijke is dat we in al die tijd dat we gaan voetbalkijken eigenlijk nog nooit antisemitische opmerkingen hebben gehoord van de bezoekende teams of hun aanhang. En nochtans laaien de gemoederen soms wel eens hoog op.

Zo is onze voorzitter een nogal emotioneel mens. Om de haverklap ziet hij onrecht gebeuren op het veld. Scheidsrechters zijn steevast blind, lijnrechters voetbalonkundig. Onze voorzitter heeft een opmerkelijk luide stem en neemt zelden een blad voor de mond. Als hij op dreef geraakt spreekt hij alle talen door elkaar: Frans, Engels, Antwerps, Hebreeuws.

Gisteren geraakte de voorzitter in debat met een deel van de eigen supporters. Hij verweet ze lauwe clubliefde, omdat ze niet, zoals hij, elke aanval van de tegenstander begroeten met de furieuze kreet offside. Vrij snel werd er zeer hevig gedebatteerd in alle mogelijke talen. De bezoekende supporters keken geamuseerd toe, maar niemand leek er zich aan te storen of voelde de noodzaak om te roepen het gesprek in het Vloms verder te zetten. Om eerlijk te zijn: op zo'n momenten vrezen we altijd dat er op onvriendelijke wijze aan het joodse karakter van de club zal worden herinnerd.

Dat zulks niet gebeurt, dat moet gezegd, is ook het gevolg van het nogal beschaafde en vooral ook zelfkritische gedrag van onze supporters. We lachen nogal eens met onszelf. En als de tegenstander beter is krijgt die applaus. Maar tezelfdertijd wordt altijd ook enthousiast gesupporterd voor de eigen ploeg. We zien voortdurend lichtpuntjes. Er is altijd wel verbetering merkbaar. Soms is dat wel even zoeken.

Maar gisteren was zondermeer een fijne dag.


PS. Buitenstaanders merken, als ze horen wat de wortels van onze club zijn, wel eens op dat die ploeg dan wel rijk moet zijn. Ja hoor, regelmatig snoepen we spelers af van Chelsea of Arsenal. Op deze plek vind je recente foto's van ons terrein. Zoals je ziet: daar is niet op een euro gekeken. Het gebouwtje dat dienst doet als kassa is sinds begin dit seizoen weer helemaal in gebruik. Klaar voor de Champions League.

PPS. Volgens de overlevering was Hakoah Wien de beste joodse voetbalclub ooit. Oostenrijks kampioen in het seizoen 1924-25 en de eerste niet-Engelse club die een Engels team, West Ham United, op eigen bodem versloeg. Het Oostenrijks voetbal behoorde toen tot het beste van de wereld. De wellicht beste Oostenrijkse club was Austria Wien, ook grotendeels joods. Sterspeler Matthias Sindelar, hierboven op de foto, pleegde in 1939 zelfmoord, liever dan voor de Duitse nationale ploeg te moeten spelen.

zondag 17 februari 2008

Mediterraan België


Hoe staat het nog met onze geplande Ronde van Wallonië? Er wordt aan gewerkt. Alleen: we wachten even tot het wat mooier weer wordt. Wallonië kan best wel wat zon gebruiken: als je op een druilerige winterdag naar Seraing of Charleroi trekt, dan kom je gegarandeerd terug met een somber verslag vol clichés over industrieel verval. Dat willen we enigszins vermijden.

Hoewel: industrieel verval is natuurlijk ook wel een deel van de Waalse realiteit. Van trouwe lezer km uit K. kregen we recent enigszins schrikbarende cijfers toegestuurd. Stadsgeografen brachten de armoede in België in kaart. Daaruit blijkt dat 51 % van mensen die in kansarme stadswijken leeft, in Wallonië woont (30 % woont in Brussel, 19 % in Vlaanderen).

Een andere, al even trouwe lezer, sipwell uit St.G., bezorgde ons dan weer de verwijzing naar de documentaire Les Enfants du Borinage, van Patrick Jean. In 1933 draaide Henri Storck, samen met Joris Ivens, een klassieke film over de armoede in de Borinage, Misère au Borinage. Patrick Jean moet in 1999 constateren dat er op vele plekken eigenlijk niet veel is veranderd. Daar wordt je niet echt vrolijker van.

Omdat we de bezoekers van deze blog niet depressief een nieuwe werkweek willen insturen, toch ook nog wat prettigers, om af te sluiten. Benoit Poelvoorde, één van onze favoriete Walen, typeert zijn streekgenoten als volgt:

La Wallonie me fait penser à un fleuve qui passe. Mais c’est aussi les gens, et leur manière de vivre et de penser. A l’image de la Meuse, le Wallon est lent, il prend le temps. C’est le méditerranéen de la Belgique, on dirait le Sud. L’eau du fleuve passe, ne s’arrête pas, la Wallonie, c’est la même chose… C’est tout notre charme.

Elders ontvouwt Poelvoorde ook nog zijn zijn Tien Geboden. Er valt alleszins iets voor te zeggen.

(Bovenaan: een mooie affiche van Alfons Mucha. De affiche heeft de brouwerij overleefd, denken we: enig zoekwerk levert geen brouwerij La Meuse meer op.)

zaterdag 16 februari 2008

Deugdzaam zonder god


Vandaag in De Standaard een interview met Mark Van de Voorde, vroeger hoofdredacteur van Kerk en Leven, het huis-aan-huis blad van de katholieke kerk, en nu adviseur van Yves Leterme. Van de Voorde antwoordt op de vraag of mensen ook deugdzaam kunnen zijn zonder te geloven:

Oh, ik weet dat er heel veel deugdzame mensen zijn die niet gelovig zijn. Maar ik zou durven zeggen: ze zijn veel meer dan ze zelf beseffen besmet door het christelijke virus.

Is er wel een verschil in ethisch handelen tussen gelovigen en niet-gelovigen, vraagt daarop de journalist.

Nauwelijks. Maar dat komt omdat we in een christelijke samenleving leven, hoe onchristelijk die ook is. De Duitse schrijver Heinrich Böll, toch geen christendemocraat, heeft ooit gezegd: “als ik moet kiezen tussen de slechtste christelijke samenleving en de beste heidense, dan kies ik voor de slechtste christelijke. Want daar is plaats voor de mens die niet meekan. Alleen vraag ik mij af: hoe lang zal deze maatschappij - waar plaats is voor de zwakke - blijven duren als de bron waaruit dit ethisch aanvoelen komt, wordt dichtgemetseld.

Dat is een intrigerende gedachte waar we zelf ons hoofd ook wel eens durven over breken. Liften wij ongelovigen, zonder te betalen, mee op de erfenis van de christenen? Wij godsloochenaars kunnen dan wel beweren dat goed leven zonder geloven mogelijk is, maar misschien zijn we alleen maar goed omdat we, zonder dat te beseffen, nog helemaal van het christendom doordesemd zijn.

Wat nu? Drie mogelijke tegenwerpingen.

Eén, zouden er in de heidense tijden dan helemaal geen deugdzame mensen geweest zijn die het opnamen voor de zwakkeren? Dat getuigt, met alle respect, van nogal wat aanmatiging van onze christelijke vrienden.

Twee, consequent de christelijke argumentatie volgend is er buiten de christelijke wereld dan ook geen deugdzaam leven mogelijk. Boeddhisten, die niet in god geloven, hebben zich dus al die eeuwen aantoonbaar geen fluit aangetrokken van enige ethische bekommernis voor de minder fortuinlijke medemens. Dat is, weerom, nogal wat als bewering.

Drie, waar blijf je met al die gelovige christenen die zich nooit iets aantrekken van de zorg voor de minderbedeelden? Je maakt, vrezen we, je er te gemakkelijk van af door te beweren dat dat dan geen goede christenen zijn. Blijkbaar helpt geloven dus ook niet altijd, concluderen wij dan.

Samenvattend: we kunnen het ook niet bewijzen, maar we vinden de stelling van Van de Voorde alleszins niet overtuigend. We volharden voorlopig dan ook in boosheid: je kunt, denken we, best deugdzaam leven zonder god.

Sorry, god. No hard feelings.

vrijdag 15 februari 2008

De sociologie van het dunne boek


Volgens Alexis de Tocqueville, onze raadsman in kwesties van sociologische aard, worden, naarmate de samenleving democratiseert, de boeken steeds dunner.

In een aristocratische samenleving is het aantal lezers niet groot. Maar die lezers hebben wel een uitgesproken smaak. Sommige onderwerpen en stijlen kunnen, andere helemaal niet. De smaak van die kleine groep lezers bepaalt wat er wordt geschreven. Auteurs moeten zich plooien naar hun normen. Maar zo krijgen die auteurs wel de mogelijkheid om zich in hun ambacht te bekwamen: ze kunnen zich specialiseren in een specifieke vorm of stijl, die ze na verloop van tijd dan ook welhaast perfect beheersen.

In een democratische samenleving is het lezerspubliek schier oneindig. Maar die lezers hebben weinig uitgesproken oordelen over wat ze goed of slecht vinden. Ze laten zich leiden door wat anderen vinden, door datgene waarover wordt gesproken. Smaken veranderen dan ook de hele tijd. Auteurs die hun brood willen verdienen moeten regelmatig van stijl en onderwerp veranderen. Het publiek is immers altijd op zoek naar nieuwe sensaties.

Daarom, dacht de Tocqueville, zullen nog maar weinig auteurs kunnen werken aan een samenhangend oeuvre. De tijd dat je je vaardigheden in alle rust steeds verder perfectioneert is voorbij. Auteurs moeten vooral steeds weer de aandacht van het publiek zien te trekken. Ze zullen voortdurend nieuwe dingen moeten uitvinden. Het resultaat zijn veel, maar vooral ook dunnere boeken.

De Tocqueville heeft, zoals meestal, gelijk. Althans, dat is onze indruk. We betrappen onszelf alleszins steeds vaker, aanschuivend aan de kassa, met vier, vijf dunne boekjes in de hand. Het is, maken we onszelf dan wijs, best een rationele manier van handelen. Uiteraard hadden we ook één dik boek kunnen uitkiezen. Maar als zo'n boek dan tegenvalt, dan is dat altijd behoorlijk sneu. Als je een hele reeks kleintjes neemt, spreid je in zekere zin het risico.

Soms zijn we moderner dan we denken.

(Er is natuurlijk altijd baas boven baas. Winkelend bij Amazon botsten we op ene Kentish Sir Byng, die blijkbaar van kleine boekjes zijn specialisme heeft gemaakt.)

donderdag 14 februari 2008

Het mag lichtvoetiger


Mensen mogen best wat lichtvoetiger worden. Veel en hard werken is niet noodzakelijk een deugd. Zwaar op de hand zijn geen teken van intellectuele diepgang. Er mag, echt waar, meer worden gelachen.

Laten we vaker een voorbeeld nemen aan mensen als de gisteren overleden Henri Salvador. Salvador was een schitterend muzikant: hij speelde samen met Django Reinhardt, Quincy Jones en Boris Vian. Hij vond de bossa nova uit: de Brazilianen bedankten hem daarvoor met de hoogste culturele onderscheiding. Maar Salvador maakte ook massa’s domme, grappige liedjes. Voor de lol. En gelijk had hij.

Bij wijze van eerbetoon twee filmpjes. Een paar jaar geleden vierde Salvador zijn comeback met de schitterende CD Chambre avec vue. Daaruit het heel erg mooie titelnummer. En dan nog eentje speciaal voor onze gedoodverfde toekomstige premier, die vandaag naar het ziekenhuis moest: Le travail, c’est la santé.

Le travail, c'est la santé
Rien faire, c'est la conserver
Les prisonniers du boulot
N'font pas de vieux os!
Ces gens qui courent au grands galop
En auto, métro ou vélo
Vont-ils voir un film rigolo?
Mais non, ils vont à leur boulot
Ils bossent onze mois pour les vacances
Et sont crevé quand elles commencent
Un mois plus tard ils sont costauds
Mais faut reprendre le boulot!
Dire qu'il y'a des gens en pagaille
Qui cour'nt sans cesse après l'travail
Moi le travail me court après
Il n'est pas près d'me rattraper!
Maint'nant dans le plus p'tit village
Les gens travaill'nt comm' des sauvages
Pour se payer tout le confort
Quand ils en ont ben ils sont morts!
Hommes d'affaire et meneurs de foules
Travaillent à en perdre la boule
Et meurent d'une maladie de coeur
C'est très rare chez les pétanqeurs!

woensdag 13 februari 2008

Verkeersdeskundig


Dat zouden we eigenlijk nog wel eens willen weten. Wat bezielde een vorige generatie verkeersdeskundigen toen die adviseerde overal de tramsporen uit te breken en het busverkeer vrij baan te geven in de stad?

Hadden ze daar een rationele uitleg voor? Was er eigenlijk een probleem met de trams? Gingen de deskundigen er bijvoorbeeld van uit dat bussen flexibeler waren en niet zouden vastzitten in het verkeer? Dachten ze dat mensen massaal de auto zouden laten staan om mee te mogen rijden in zo’n fijne nieuwe bus? Was het eenvoudigweg een kwestie van centen?

Vandaag zijn we terug bij af. Overal verschijnen de trams opnieuw in het stadsbeeld. En dat lijkt de logica zelf. Beter voor het milieu. Minder verkeersopstoppingen, althans als je de trams een eigen bedding geeft.

Gisteren in Trouw een lang stuk over nieuwe tramlijnen in Nederland en in de rest van Europa. Op de website van De Standaard en Het Nieuwsblad nieuws uit Firenze. Daar beroert een geplande nieuwe tramlijn de gemoederen. De nieuwe lijn zou immers ook over het Domplein lopen. Bezorgde kunsthistorici vinden dat maar niets. Wie al wel eens in het centrum van Firenze is geweest kan zich echter moeilijk van de indruk ontdoen dat de voortdurend over en weer razende bussen ook niet zo verschrikkelijk bevorderlijk zijn voor het kunstpatrimonium.

Bovenstaande foto illustreert de verdwazing van de eerder vermelde vorige generatie verkeersdeskundigen. In 1954 reed tram 1 over de Antwerpse Leien. Die is nu vervangen door een bus. Die rijdt zich vast in het stadscentrum en probeert dat dan goed te maken door, tegen een hels tempo, door de straten van de voorstad te denderen. Daarom worden nu nieuwe tramlijnen in gebruik genomen. In de verte zie je een glimp van het Antwerpse Zuidstation. Dat moest weg om ruim baan te geven aan het autoverkeer. Nu zijn er plannen om, bovenop de toen aangelegde snelweg, een nieuw Zuidstation te bouwen.

Verkeersdeskundig, ha!

Misschien worden we gewoon oud.

dinsdag 12 februari 2008

Het discrete gesnip van de keukenschaar


Her en der zie je op de Parijse stoepen tegen de gevels plukjes bladgrond liggen, hoopjes dode bladeren, dorre takjes en twijgen. Het duurt een tijdje voor je door hebt hoe dat komt. De verklaring komt van boven. De verrassend vroege lente drijft de Parijzenaars naar hun balkons. Daar zie je ze druk in de weer: verslenste sierplanten worden bijgeknipt, bloembakken opgeschud, heesters krijgen een grotere pot.

Wat een verschil met de mensen van de voorstad. Daar vormt de eerste mooie lentedag het startsein om met luid brommende grasmaaiers en loeiende boomzagen aan de slag te gaan. Zodat meteen elke normale conversatie in de belendende tuinen onmogelijk wordt.

Het discrete gesnip van snoeitang en keukenschaar! Daaraan herken je de beschaving van de stadsbewoner.

Het Parijse stadsbestuur organiseert elk jaar een wedstrijd waarin de mooiste gevels, balkons, binnentuintjes en dakterrassen worden bekroond. Op de foto: de bijzonder fleurige creatie van mevrouw Duval, vorig jaar derde prijs in de categorie vensterbanken.

Zoveel Parijzenaars met weinig vrije tijd en een balkonnetje: dat is een gat in de markt, dacht een stel bijdehandse jongens. Zo ontstond de professionele balkontuinierderij. Tegen een aangepaste vergoeding komen ze défricher et habiller votre balcon. Je balkonnetje wordt een écran écologique entre la ville et votre intérieur, meer zelfs: l'expression naturelle de votre art de vivre.

Ach, Parijs.

donderdag 7 februari 2008

Groeten uit Parijs


We zijn er eventjes niet. In tussentijd een paar leuke muziekjes in de Parijse sfeer. Eerst Charles Trenet: een boegbeeld uit de Franse muziekgeschiedenis, hier met het uitermate aanstekelijke Boum. En nog een monument: Claude Nougaro met Le Jazz et la Java.

Wel heel bijzonder is dit filmpje met Stéphane Grappelli en, belangijker, Django Reinhardt. Merk ook hoe iedereen de hele tijd grote wolken sigarettenrook produceert. Nog één generatie en niemand kan zich daar nog iets bij voorstellen. Dan is roken iets als een hoed dragen: onze voorouders deden het, maar waarom begrijpen we niet meer helemaal.

En de finale, het sluitstuk: Miles Davis en John Coltrane in een bijzonder coole uitvoering van So What. In de jaren vijftig zochten nogal wat zwarte jazzmuzikanten hun toevlucht in Parijs. Daar werden ze als gelijken behandeld. In de VS werd je door de politie lastiggevallen als je optrok met blanke vrouwen. In Frankrijk had Miles -ondermeer- iets moois met de chansonnière Juliette Gréco.

Juliette heeft, denken we, ook vandaag nog niet helemaal door dat Miles haar destijds wellicht aan het lijntje hield. Sartre asked Miles why we weren't married. He said he loved me too much to make me unhappy. Sterk.

woensdag 6 februari 2008

De geschiedenis van de jazz


Het lastige aan nieuwe vriendinnen, vertrouwde een kenner ons ooit toe, is dat je ze eerst steeds weer de hele geschiedenis van de jazz moet leren.

Vrouwen, daar is wel iets van, zijn in regel niet zo bezig met jazz. Ook al omdat het een muzieksoort betreft die appelleert aan iets dieps in jongens. Jongens houden ervan om allerlei rare weetjes te verzamelen over esoterische onderwerpen. Jazz leent zich daar uitstekend toe. Leuk lijstjes maken van wie allemaal drummer was in de verschillende bands van Miles Davis. Precies.

Maar er verandert wel wat. Vorige week stonden we in de winkel naast een hip uitziend meisje, hooguit twintig, dat uitgebreid, CD per CD, de hele Coltrane-collectie doornam. Ver uit, man.

Meteen stonden we ook voor een dilemma. Moesten we dat meisje niet enige duiding verschaffen? Coltrane, dat is niet niets. De latere opnamen zijn behoorlijk heavy. Als je nieuw bent in het genre, is dat mogelijk een behoorlijke afknapper. Maar, beseften we net op tijd, dat is een stuitend paternalistische gedachte. Misschien weet dat meisje wel veel meer af van het onderwerp dan wij. Misschien is ze wel oneindig avontuurlijker ingesteld en is de latere Coltrane net wat ze zoekt. Of nog, denkt ze: waar bemoeit die oude viespeuk zich mee.

Het probleem loste zichzelf op. Terwijl wij ons op de koopjesbakken stortten, bleek het meisje haar gading te hebben gevonden en vertrokken. Eind goed, al goed.

Wat hadden we haar aangeraden zo ze het had gevraagd? Blue Train uit 1957. Van toen Coltrane pas begon onder zijn eigen naam platen op te nemen.

De kenner uit de inleiding is inmiddels al weer een hele tijd getrouwd. Of hij nog wel eens iemand de geschiedenis van de jazz probeert bij te brengen is ons niet bekend.

dinsdag 5 februari 2008

Pannenkoekendag


Beste vrienden, laten we vandaag het hoofd enigszins koel houden. Uiteraard is het best spannend, die verkiezingen in de Verenigde Staten. We hebben er zelf ook al wel eens een stukje over gemaakt. Maar we worden wel een beetje moe van dat voortdurend, op radio en TV, op hijgerige toon over en weer bellen met correspondenten in de VS. Er valt voorlopig echt niets te melden.

En Johan, is er al nieuws?
De Amerikanen zullen nu ongeveer opstaan.
En Johan, is het al erg druk aan de stemlokalen?
Die gaan pas binnen een uurtje open.
Verwacht jij, Johan, dat het zo meteen erg spannend wordt?
Het duurt natuurlijk nog wel eventjes voor de stemmen zullen worden geteld.


Jongens, toch. En hou verdorie op met steeds straffere superlatieven te verzinnen. Het gratis krantje Metro had het deze morgen maar meteen over Tsunami Tuesday. Welke overtreffende trappen moet je dan later in de campagne nog bedenken? Apocalypse Wednesday? Armaggedon Thursday?

Laten we wel wezen, lieve mensen, er zijn nog andere dingen in het leven. Vandaag is het bijvoorbeeld International Pancake Day. In Groot-Brittannië, Ierland en Australië vieren ze, pannenkoeken verorberend, Shrove Tuesday: de laatste dag voor de Vasten begint. En gelovigen zouden geen gelovigen zijn als ze dat niet letterlijk namen: vandaag mag er dus nog uitgebreid worden gefeest.

Laat ze komen, die pannenkoeken!

maandag 4 februari 2008

Oeki Hoekema


Zakenmensen en academici reizen de hele tijd naar landen als China zonder dat er een haan naar kraait. En nu gaan binnenkort onze sporters en lees je voortdurend in de kranten artikelen over het feit of er misschien niet moet worden geboycot.

Voor een goed begrip: we vinden internationale sporttoernooien in dictatoriale regimes maar niets. Het geeft zo’n regime legitimiteit en de lokale bevolking wordt er meestal niet beter van. Dit gezegd zijnde, vinden we al dat gezeur in de kranten behoorlijk hypocriet.

Op andere momenten kan je die sportredacties immers vrijwel nooit op een uitgesproken ethische reflex betrappen. We denken dan ook een beetje dat al die boycotverhalen vooral te maken hebben met luie journalistiek.

Zo’n krant moet elke dag weer vol. En omdat er in het verleden al wel eens vaker over zo’n boycot werd geschreven, rakelt om de zoveel tijd iemand, bij gebrek aan inspiratie, het onderwerp nog maar eens op. Het heeft, vrezen we, meer met een format te maken, dan met verontwaardiging of bezorgdheid.

Los daarvan: alle hulde aan die zeldzame sporters die effectief hun principes boven hun carrière stellen. Laten we daarom Oeki Hoekema loven en prijzen. Hoekema was een Nederlands voetballer uit de jaren zeventig. Hij speelde ondermeer voor PSV en werd een paar keer geselecteerd voor de nationale ploeg. Hoekema, dat is wel heel bijzonder, liet in zijn contract opnemen dat hij niet wenste uit te komen tegen teams uit dictatoriale landen.

In 1974 ging het WK door in Argentinië. Daar regeerden toen bijzonder brutale militairen. Hoekema, hoewel speler van Oranje, riep op tot een boycot. Meer zelfs, hij startte een petitie onder voetballers. Dat viel een beetje tegen. De enige profvoetballer die zijn handtekening zette was hijzelf. Toch dapper van Oeki.

En onze club? Maccabi rijgt de overwinningen aan elkaar! Wéér gewonnen: 0-2 op Merksem, nog wel de periodekampioen. Onze club zit terug waar ze moet zijn: ongeveer in het midden van klassement. De trouwe reporter op de clubsite plaatst sinds kort ook foto's tussen zijn wedstrijdverslagen. Die geven enigszins een beeld van de sfeer van voetbal op provinciaal niveau.

(Op het prentje bij dit stukje: Oeki Hoekema -de kalende man rechts- ontmoet cabaretier Freek De Jonge, toen nog van Neerlands Hoop, het boegbeeld van Bloed aan de Paal, de naam waaronder campagne werd gevoerd voor een boycot van het WK.)

zondag 3 februari 2008

Noch engel, noch beest


Eén van onze trouwe lezers laat, in een reactie op een stukje waarin we onze twijfels uitspraken over de eigen soort, weten dat hij die twijfel al lang voorbij is. De mens deugt niet, schrijft die lezer, hij behoeft een rem. Deze heiden zegt het Johannes Calvijn met tegenzin na.

In dit soort kwesties zoeken we wel eens toevlucht bij een gedachte van de zeventiende eeuwse Franse wijsgeer Blaise Pascal (die van het prentje hierboven): L’homme n’est ni ange ni bête, et le malheur veut que qui veut faire l’ange fait la bête. Het heeft, willen we zeggen met Pascal, niet zoveel zin om de lat te hoog te leggen.

We modderen met z'n allen het grootste deel van de tijd maar wat aan. Het probleem is meestal niet dat we slecht zijn. Het gaat veeleer om meer prozaïsche dingen: we kijken vaak niet veel verder dan ons neus lang is, we nemen onze wensen voor werkelijkheid, we denken niet na over de gevolgen van onze handelingen, we slagen er niet in onszelf te zien zoals anderen ons zien, we maken ons er gemakkelijk van af. Dat soort dingen.

Echt slechte mensen kom je niet gauw tegen. Wie, van op afstand gezien, dicht in de buurt komt is Michael Vick. Dat is een American football-speler die nu al een tijdje in de gevangenis zit. Vick hield er een ongezonde hobby op na: vechthonden kweken en hondengevechten organiseren. Vick en zijn acolieten gingen daarbij bijzonder brutaal te werk: honden die slecht presteerden werden mishandeld of afgemaakt. Dat had niets te maken met onachtzaamheid of gebrek aan inzicht. Vick deed het voor het geld. Dat komt dicht in de buurt van wat we slecht zouden durven noemen.

Maar ziet, ook hier gloort er wel weer hoop. Goede zielen hebben zich, liet de New York Times gisteren weten, over de honden van Vick ontfermd (klik vooral ook op de audio slide show). Ze verzorgen de dieren en doen er de gewone dingen mee die honden en baasjes samen doen. Dat geeft je dan weer nieuwe moed. Soms kunnen we ons dus blijkbaar ook wel treffelijk gedragen.

Noch engel, noch beest. Dat vat het wellicht goed samen: ergens tussenin.

zaterdag 2 februari 2008

Blumenthal heeft een punt


Met spijt in het hart nemen we afscheid van één van onze vooroordelen. Heston Blumenthal blijkt, hoezeer we daar ook van overtuigd waren, geen oplichter.

Ooit zagen we Blumenthal -de chef van wat volgens critici het beste restaurant ter wereld is: The Fat Duck in het Engelse plaatsje Bray- in zijn tuin een heel varken klaarmaken. Daarvoor had hij instrumenten nodig als een takelwagen en een snijbrander. Hij had een lassershelm op en droeg zo'n pak dat je aantrekt als je naar je werk in de hoogovens gaat. Op dat moment besloten we dat we wel nuttiger dingen konden doen dan naar deze charlatan te kijken. Maar de twijfel bleef knagen. Misschien misten we iets.

Blumenthal is een adept van wat tegenwoordig de moleculaire gastronomie heet: het toepassen van wetenschappelijke inzichten op hoe je eten bereidt. Zo heeft de wetenschap, leert wikipedia, uitgezocht hoe je de perfecte biefstuk bereidt.

Biefstuk, dat rijk is aan spierweefsel en arm aan bindweefsel, moet bij lage temperatuur bereid worden. Dat kan door het te vacumeren en zeer lang (drie dagen) in een waterbad op 50°C te verwarmen. Enzymen in het vlees zijn dan in staat om de lange eiwitketens in kortere ketens te splitsen, wat de malsheid van het vlees ten goede komt. Daarna kan het vlees kort gebraden worden om een bruine korst te laten ontstaan.

De moleculaire kokerds richten hun keuken dan ook in als een laboratorium. Ze maken gebruik van heel ingewikkelde toestellen waarmee ze bijvoorbeeld normale ingrediënten tot schuimpjes verwerken of tot poeders of nevels. En dus krijg je sorbet van spek in een glaasje of spuiten ze een essence van kampernoelies boven je bord. Dat klinkt, als je het zo leest, behoorlijk belachelijk. Maar mensen die wel eens in de betere eetgelegenheden komen bevestigen ons: op die manier ontdek je verrassend nieuwe smaaksensaties.

Vrijheid, blijheid. Maar ons leek het toch vooral aanstellerij. Tot we wel eens wilden horen wat Blumenthal er nu zelf van vindt. Op de website van zijn restaurant ontvouwt hij zijn culinaire filosofie. En die is behoorlijk down to earth. Eten is, aldus Blumenthal, iets dat je met al je zintuigen doet. Als kok moet je daar rekening mee houden.

Any comments concerning food being just about taste are misguided. Try drinking a fine wine from a polystyrene cup or eating a beautifully cooked piece of fish off a paper plate with a plastic knife and fork, it is not the same. Both physiological and psychological factors come into play and in many cases, they cannot be separated. Take-for example- a fine wine drunk from a polystyrene cup; the shape of the cup will affect the perceived smell and flavour of the wine (physiological) and the material will affect the feel of the cup in the hand and on the lips (psychological).

Blumenthal heeft een punt. Meteen begrijp je ook waarom bovenstaande fijne nieuwe Duitse uitvinding, de cheeseburger-in-blik, vermoedelijk nooit een culinaire hit zal worden.

Je kan Blumenthal op maandag aan het werk zien op Canvas (21u10-21u40). In In Search of Perfection probeert hij elke week de perfecte versie te maken van een gewoon dagelijks gerecht. Vorige week, bijvoorbeeld, volgden we Blumenthal op zijn queeste naar de ultieme fish-and-chips. Het eindresultaat zag er, geven we schoorvoetend toe, redelijk fantastisch uit.

vrijdag 1 februari 2008

De hond van Hitler


Als je dingen maar klein genoeg maakt verliezen ze vanzelf hun bedreigend karakter. Dat bleek ook weer bij de kapper deze morgen.

Naast ons in de stoel zat een bekend Fout Politicus. Een man die doorheen zijn loopbaan steeds verder naar rechts opschoof, onderwijl de ene politieke formatie inruilend voor de andere. Ooit probeerde hij het ook met een eigen lijst, maar dat verliep minder vlot dan verhoopt, zodat de politicus onderdak zocht bij die partij die ons er voortdurend probeert van te overtuigen dat ze zegt wat wij denken.

We hadden ons alvast schrap gezet in de kappersstoel. Daar gingen we dan, dachten we. Zo meteen komen ze, de verhalen over criminele buitenlanders, zakkenvullende politiekers en profiterende Walen. Maar wat bleek: de foute politicus en de kapper waren allebei poezenvrienden. En dus werd er vriendelijk gekeuveld over lief en leed van kat en kater. Daar zaten we dan met al onze bijeenverzamelde argwaan. Van dichtbij, met shampoo in zijn oren en zijn haar overhoop, bleek de foute politicus niet zo onaardig.

Hola, merkt de militante lezer op: en Hitler was ook best goed voor de huisdieren zeker? Dat valt nogal tegen. Blondi, zo heette, de -uiteraard Duitse- herdershond van de Führer, had het niet makkelijk. Volgens de historicus Wippermann, die het allemaal heeft uitgezocht, maakt Blondi, op de filmbeelden die van haar zijn overgebleven, allesbehalve een gelukkige indruk:

An diesen Bildern zumindest sieht man, dass Hitler diesen Hund zu wenig kennt, er hat keinen Kontakt mit ihm, zu wenig Kontakt, wahrscheinlich hat er ihn auch scharf dressiert oder dressieren lassen. Das ist hier kein Freund des Menschen, dieser Schäferhund, und die Beziehung der er dort suggeriert, ich habe eine sehr gute Beziehung zu meinem Schäferhund, was er immer wieder auch schriftlich gesagt hat, das wird durch diese Bilder geradezu demontiert. Hitler hat auch hier ein Schauspiel geliefert, er hat sich als Hundefreund dargestellt, was offensichtlich gar nicht so war. Ich bezweifle auch immer, dass Hitler wirklich ein Hundefreund war, sein konnte, ein Mensch, der so grausam war, konnte eigentlich nicht Tiere lieben. Das ist eigentlich ein Widerspruch in sich.

We hopen het met de professor.