zondag 16 maart 2008
Een kleurrijk en feestelijk containerschip
Het is al weer een tijdje geleden dat we het nog over mooie gebouwen hebben gehad. Niet zo lang geleden waren we in Parijs. Een visueel hoogtepunt was ongetwijfeld het Musée du Quai Branly, het nieuwe etnografische museum, vlakbij de Eiffeltoren, aan de Seine.
Franse presidenten sluiten hun bewindsperiode graag af met een geschenk aan de natie. Zo'n geschenk mag dan wat kosten, maar moet vooral indrukwekkend zijn. Een groot gebouw in Parijs blijkt dan altijd de beste keuze: met wat geluk worden generaties Fransen later, als ze door de hoofdstad kuieren, aan jou herinnerd. Mitterand liet zijn Très Grande Bibliothèque -officieel: Bibliotheque Nationale de France- neerpoten, Chirac -dat wisten we niet: een groot liefhebber van etnografische kunst- koos voor dit museum.
De eerlijkheid gebiedt te vertellen dat we niet binnen zijn geweest. Onze Franse familie biechtte op dat zij het na de zoveelste totempaal en nog maar eens een prauw voor bekeken had gehouden. Het was, ter onze verontschuldiging, bovendien erg mooi weer en we waren maar kort in de stad. En het allerbelangrijkste: alleen al langs de buitenkant bood het nieuwe museum zoveel dat het bekijken waard was, dat we wel een tijdje zoet waren.
Het eerste wat je ziet is natuurlijk de prachtige met planten begroeide muur langs de straatkant. Geslaagde architectuur maakt mensen blij. Deze muur doet dat ook: grote mensen krijgen iets kinderlijks in hun stap als ze dichterbij komen, kinderen persen er een sprintje uit en maken sprongetjes als ze, eens ze er voor staan, het geheel proberen te overschouwen. Een sprookjesbos lijkt het wel, zeker ook omdat er voortdurend water naar beneden druppelt.
Een vervelende, maar noodzakelijke vraag: is het meer dan een goed idee? Komen er niet allerlei stukken los, sterven de planten niet af, zie je niet overal rotte of dorre plekken? Niet, dus. Hoogstens heb je beneden een paar littekens, waar toeristen aan de muur zijn beginnen pulken om te achterhalen waarop de planten groeien. Voor de rest ziet het er goed onderhouden uit. Dat is natuurlijk ook wel de hele tijd nodig.
Wat nog? Het gebouw zelf staat een beetje schuin op de straatzijde. Daardoor wijkt het wat terug en krijgt het diepte. Het terrein is golvend en het hoofdgebouw staat op poten. Daardoor heb je de hele tijd het gevoel dat er voortdurend nog dingen te ontdekken zijn, achter de hoek, achter het volgende heuveltje. Vaak is een park space left over after planning: we hadden nog wat grond over en dus hebben we er gras opgezet. Hier heb je het omgekeerde gevoel: kijk, er staat een gebouw tussen het groen.
En dan het gebouw zelf: een groot kleurrijk en feestelijk containerschip, lijkt het wel. Je blijft je ogen de kost geven, het verveelt geen moment. Variaties van rood en oranje, rondingen en vierkanten, grote raampartijen en veel traliewerk: als je het zo leest lijkt het een rommeltje, maar alles past wonderwel bij elkaar.
De architect, Jean Nouvel, heeft al wel meer fraaie dingen gebouwd. Een al even sprookjesachtige, vaag Moors-aandoende toren, de Torre Agbar, in Barcelona. Het reusachtige maar, omdat het versierd is als een Marokkaans dienstblad waarop je thee serveert, uitermate uitnodigende Institut du Monde Arabe in Parijs. Wat die gebouwen gemeen hebben is dat ze spectaculair zijn, maar je toch het gevoel geven dat ze perfect aansluiten bij hun omgeving.
Je hebt moderne architecten -de Gehrys en Koolhazen- die overal hetzelfde gebouw zetten: hier zijn wij, alles moet wijken. Je hebt architecten als Nouvel: wat ze bouwen voegt iets toe aan de omgeving. Dat is hoe je het altijd zou willen hebben.
Bij een volgende Parijsbezoek bekijken we ook hoe het museum er binnenin uitziet.
(De prentjes haalden we hier, hier en hier)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten