zondag 29 juni 2008

Allochtonen fluiten niet


Is fluiten cultureel bepaald? Dat moet iemand eens uitzoeken. Als wij huishoudelijke klussen opknappen begeleiden we onszelf daarbij met vrolijk gekwintelier. We hebben een uitgebreid gamma melodieën die we fluitend ten gehore kunnen brengen: socialistische strijdliederen, Vlaamse schlagers, nationale volksliederen, standards uit de jazzgeschiedenis. Die breien we vaak ook door elkaar tot nieuwe composities. Zo kunnen we Het Loze Vissertje, de Brabançonne en de aria De Vogelvanger uit Mozarts Toverfluit door elkaar verhaspelen tot een geweldig nieuw lied.

Net daarom vallen ons verschillende dingen op. Eén, er worden in het dagelijks leven steeds minder liedjes gefloten. Twee, onze allochtone medeburgers hoor je nooit fluiten. Wat één betreft is, lijkt ons, de verklaring simpel. Het ontbreekt hedendaagse populaire muziekjes aan een leuke, herkenbare melodie. De nadruk ligt heel erg op ritme, volume en effecten. Dat staat nafluiten in de weg.

Wat twee betreft: uiteraard kunnen we ons volledig vergissen. Misschien wonen we in een buurt waar net alle onmuzikale allochtone medeburgers terecht zijn gekomen. Maar dat durven we betwijfelen. Onze zigeunerburen zingen dat het een lieve lust is. Ook de ongeveer twaalfjarige zoontjes -hier ten huize hebben we het steeds over Quick en Flupke als die twee rakkers de revue passeren- kunnen al met de nodige snikken en tremolo's Balkandrama's ten gehore brengen. Daar kan het dus niet aan liggen. Maar fluiten doen ze niet, tenzij naar de meisjes.

Dat brengt ons bij onze oorspronkelijke vraag: is fluiten cultureel bepaald? Even rondsurfen leert dat zulks mogelijk het geval is. Op wikipedia hebben ze het er over dat pucker whistling -in which the air is expelled or inhaled through pursed lips, producing turbulence- is the most common form of whistling used in most Western music. Op WhistlersNet -the Global Network of Whistling Enthusiasts- vind je wel linken naar de Japanse en de Indiase Fluitersverenigingen, maar als je luistert naar wat ze daar ten gehore brengen zit je toch weer vooral in de westerse melodietjes.

Onze hypothese: opdat er vrolijk zou kunnen worden gefloten moeten er fluitbare melodieën bestaan. En -hier begeven we ons op glad ijs- de muziek van sommige culturen is melodieuzer dan die van andere. Er is een argument dat voor onze stelling pleit: in de klassieke oudheid werd er veel minder gefloten. Althans dat kan je lezen in een artikel uit 2000 in het tijdschrift voor classici Akroterion van ene A.V. van Stekelenburg van de Universiteit van Stellenbosch.

Grieken en Romeinen floten naar de meisjes en de vogeltjes, ze floten op hun vingers om de aandacht te trekken of om sprekers en toneelspelers uit te jouwen. Ze floten om het boze oog af te wenden, ze floten in het donker om geesten af te schrikken. Maar of ze ook vrolijke liedjes floten is minder duidelijk.

Er is welgeteld één tekst uit de oudheid waarin een liedje wordt gefloten. In Petronius' Satyricon brengt één van de gasten, Plocamus, bij een banket een Grieks liedje fluitend ten gehore. Maar zelfs van die ene tekst zijn we niet zeker: het kan net zo goed zijn dat er niet gefloten werd, maar met een rare stem gezongen. En dus besluit van Stekelenburg:

And this possibility dashes our hope of ever finding an answer to the question whether Greeks and Romans did whistle tunes, because this episode in Petronius is the only one that seemed to hold a promise of providing us with a positive answer. It must be added, though, that such an answer would here in any case not be satisfying. Plocamus would have been doing what Hesychius calls αὐλωλάζειν: τό συρίττειν διὰ τῶν δακτύλων (“whistling through the fingers”) i.e. imitating the sound of a flute (αὐλός) while using one’s fingers as a substitute for an instrument. This is a different way of whistling from that which one practices purely with the lips, which is the kind of whistling in which we are interested here.

Waarom werd er niet gefloten in de Oudheid? Ook dat weet van Stekelenburg:

In antiquity the melody of vocal music was much more subordinated to the lyrics, and had much less of an independent life, than is the case in modern music (Sendrey 1974:408). Furthermore, all parts of the composition – words, rhythm, melody – were less fixed and more dependent on the hic et nunc than nowadays.

Fluiten, denken wij, is cultureel bepaald: geen herkenbare melodietjes, geen vrolijk gekwintelier.

(Het prentje: Faun fluitend naar een merel, van Arnold Böcklin uit 1863)

Geen opmerkingen: