woensdag 12 juni 2013

Kop van Jut


Op 12 juni 1878 overleed op zevenentwintigjarige leeftijd in de gevangenis van Leeuwarden Henricus Jacobus Jut, de man die vereeuwigd werd in de uitdrukking die naar zijn hoofd verwijst. Jut en zijn geliefde Christina Goedvolk (allebei onderaan op bovenstaand prentje) pleegden zes jaar eerder een dubbele roofmoord op de rijke weduwe M.Th. van der Kouwen-ten Cate en haar dienstbode Leentje Beeloo (beiden bovenaan). Na de moord vluchtte het drieste duo naar New York en Zuid-Afrika. Het daaropvolgende jaar kwamen ze terug naar Nederland, waar ze in Rotterdam een nieuw leven begonnen. Maar Jut werd wat te loslippig op café en voor ze het goed doorhadden zaten deze negentiende-eeuwse Bonny en Clyde in de cel. Jut werd in de paar jaar die hem nog restten regelmatig in de populaire pers opgevoerd als de meest verschrikkelijke boef ooit.

In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen werd Jut's hoofd niet afgehakt: in Nederland bestond geen doodstraf meer. De uitdrukking die naar Jut's hoofd verwijst werd bedacht door een foorkramer die zijn attractie - met een hamer om ter hardst op een hefboom slaan, als gevolg waarvan een gewichtje in de hoogte schiet - een extra dimensie gaf door mensen aan te sporen zich te verbeelden dat ze een mep gaven op de kop van de gehate moordenaar Jut.

Jut's hoofd werd na zijn dood wel degelijk van zijn lichaam gescheiden en op sterk water gezet en tentoongesteld. Tot de pot begon te lekken en het hoofd er ook niet beter op werd en uiteindelijk niet meer te redden viel. Einde van de kop van Jut. Een gipsen afgietsel (zie prentje centraal) is al wat er nog rest.

Geen opmerkingen: