vrijdag 7 december 2007

Sigmund Freud's trouwe viervoeters


Tot voor kort was alle literatuur over Freud polemisch van aard. Freud was een geniale ziener, dan wel een charlatan. Vandaag zijn de gemoederen enigszins bedaard. Freud is geschiedenis geworden. Dat opent nieuwe perspectieven. Dat levert ook boeiender literatuur op. Zo schreef Mark Edmunson een mooi en bij momenten zelfs ontroerend boek over Freud's laatste jaren (The Death of Sigmund Freud. Fascism, Psychoanalysis and the Rise of Fundamentalism, Bloomsbury, Londen, 2007).

Eén van de meer opmerkelijke dingen wie we uit dit boek leerden was dat Freud een onvoorwaardelijke en absolute liefde koesterde voor zijn honden. En algemener: voor alles wat met de hond te maken had.

In 1938 leggen de Nazis de zegels op Freud's bezittingen en wordt hij in zijn eigen huis gegijzeld. Freud's vrienden proberen met alle mogelijke middelen Westerse staatshoofden te bewegen de dan al doodzieke vader van de psychoanalyse asiel te geven. Freud zelf heeft echter geen tijd om zich druk te maken. Hij heeft belangrijker dingen aan zijn hoofd. Hij is bezig een boek te vertalen. Een boek over een hond.

Het boek in kwestie, Topsy, chow-chow au poil d'or, een boek dat ons, jammer genoeg, tot hiertoe volledig ontgaan was, werd geschreven door prinses Marie Bonaparte. De prinses, een goede vriendin van Freud, had het daarin over het leven, de vreselijke ziekte en de wonderbaarlijke genezing van haar trouwe viervoeter Teaupi, Topsy voor de vrienden. Freud vond dat zo'n machtig mooi boek dat hij zich samen met zijn dochter Anna aan de vertaling zette. Alles moest daarvoor wijken. Ook de voltooiing van het lang verwachte boek over Mozes en het monotheïsme. Freud vond dat hondenboek belangrijker. Dat begrijpen we helemaal.

Freud was het trotse baasje van een hele reeks, elkaar in de tijd opvolgende chow-chows: Lun-Yug, Jo-Fi en, tenslotte, Lün. Freud wou zijn honden de hele tijd bij hem in de buurt, ook bijvoorbeeld wanneer hij patiënten behandelde. Die laatsten kloegen -uiteraard niet tegen de Meester- wel eens over het nogal sterke parfum van Natte Hond en Verschraalde Sigaar dat in Freud's bureau hing.

Freud hield, naar eigen zeggen, vooral van honden omdat ze onbeschaafd waren. Via hen kon je in aanraking komen met de oorspronkelijke natuur. Liefde voor de hond was de enig mogelijke vorm van ongecompliceerde, directe en totale liefde.

Sigmund Freud leed bijna twee decennia aan een voortwoekerende kanker van de kaak. Regelmatig werd hij geopereerd, waarbij steeds grotere stukken kaakbeen werden weggesneden. Toen opereren niet meer mogelijk was -nu wordt het even onsmakelijk- begon Freud's kaak af te sterven. Freud's laatste hond, Lün, werd afgeschrikt door die geur van dood vlees en durfde op het einde niet meer bij haar meester komen. Toen Freud dat doorhad, vertelde later de behandelende geneesheer, liet hij weten dat het leven voor hem geen zin meer had. Hij vroeg de dokter euthanasie te plegen, wat vervolgens ook gebeurde.

Hondenliefhebbers pinken nu één of meerdere tranen weg.

Geen opmerkingen: