woensdag 27 februari 2013

Dat soort poespas


Montaigne beschrijft een mechanisme dat vandaag nog net zo goed werkt: als je iemand van iets wil overtuigen dat behoorlijk ongerijmd is, maak je het bij voorkeur nog ingewikkelder en absurder. Dan bereik je een punt waarop wij mensen blijkbaar besluiten: als het zo gek is, dan zal het wel waar zijn. Hij beschrijft het geval van een vriend die niet langer in staat is de Daad te stellen, omdat hij telkens weer vreest dat hij in gebreke zal blijven. Montaigne zegt de vriend over een wondermiddel te beschikken. De vriend moet gaan wateren, een kamerjas aantrekken, drie keer een bepaalde spreuk zeggen en een lint omgorden met daaraan een medaille die hij precies met de beeltenaar ter hoogte van zijn nieren moet hangen. Na die bezweringsrituelen te hebben voltrokken kan de vriend zich naar de echtelijke sponde begeven om zich van zijn taak te kwijten, er zorg voor dragend dat tijdens het vrijen de beide partners de hele tijd door de kamerjas worden bedekt.

Het wondermiddel werkte. Montaigne besluit: "Dat soort poespas is het hoofdbestanddeel van het succes, want onze geest kan zich niet losmaken van het idee dat zulke vreemde middelen voortkomen uit een diepe kennis." (''Over de macht van de verbeelding', De Essays.)

Het prentje Louis-Jean-François Lagrenée (1724-1805), Mars en Venus. Allegorie van de Vrede, 1770.

Geen opmerkingen: